De omgeving Beek en Donk kende al vroeg menselijke bewoning rond de huidige Oude Toren te Beek en bij de huidige buurtschap Heereind, ten westen van Donk. Vanuit hier breidde de bewoning zich van 1300 tot 1500 uit tot lager gelegen delen, zoals Broekkant, Donkersvoort, Donk, Bemmer en de Heuvel te Beek. De streek behoorde aan de hertogen van Brabant. Omstreeks 1400 werd Beek een zelfstandige parochie. In 1422 werd te Donk, waar zich ook een edelmanswoning bevond, de Sint-Leonarduskapel gesticht, welke in 1753 werd afgebroken en in 1979 herbouwd.
Bestuurlijk was Beek en Donk van oorsprong een geheel met Aarle en Rixtel.
In 1642 werd de heerlijkheid Beek en Donk heruitgegeven en werden Beek en Donk afgescheiden van Aarle en Rixtel.
Industriële bedrijvigheid kwam op gang na de opening van de Zuid-Willemsvaart in 1825.
Op 1 januari 1997 ging de gemeente Beek en Donk op in de fusiegemeente Laarbeek.
[bron: http://laarbeek.serc.nl/de-geschiedenis-van-laarbeek/de-geschiedenis-van-beek-en-donk
en: Noord-Brabant tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden, 1572-1795, een institutionele handleiding, RANB 1996]
Beek en Donk, ook wel aangeduid als: Beeck bij Aerle, is een Brabants leen, een voormalige heerlijkheid gelegen in de huidige provincie Noord-Brabant.
De heerlijkheid werd in 1392 uitgegeven door hertogin Johanna van Brabant, samen met Stiphout en Aarle. De eerste heer was Dirk (de) Rover(e), die van 1387 tot 1388 genoemd wordt als hoogschout van Den Bosch. In 1482 kwam de heerlijkheid aan Jan Oudart. Ze vormde toen nog een bestuurlijk geheel met Aarle en Rixtel.
Vermoedelijk is de heerlijkheid later ingelost. Ze werd in 1642 heruitgegeven en kwam toen los van de heerlijkheid Aarle en Rixtel te staan.
De heer woonde destijds op Kasteel Eyckenlust, dat zich bij Beek in het dal van de Aa bevindt.
In 1643 werd de heerlijkheid door koning Filips IV van Spanje verkocht aan Jan Baptista van Elen. In 1646 werd ze verkocht aan Philips van Leefdael. Deze stierf in 1681, waarna zijn zoon Johan Philips de heerlijkheid erfde.
In het leenverhef is dan nog sprake van Beek. Blijkbaar was Donk destijds nog zo onbelangrijk dat het gehucht niet genoemd werd.
In 1711 kwam de heerlijkheid in handen van Jean de Coutereau, heer tot Asse, die gehuwd was met Johan Filips' dochter Cornelia Johanna van Leefdael. In 1730 stierf Jean en Cornelia verkocht de heerlijkheid in 1734 aan Johan Peter van Raesfeldt. Ook kocht baron Van Raesveld in 1734 de korenwindmolen bij de Oude Toren in Beek zodat deze in het bezit kwam van de heren van Beek en Donk. Deze molen was toen al zeer oud. Baron van Raesfeldt verkocht de heerlijkheid in 1745 aan Gerard de Jong (1685-1770), lid van de familie De Jong. Bij diens dood kwam de heerlijkheid aan Benjamin de Jong (1726-1808).
Toen baron Van Raesveld in 1734 de korenwindmolen bij de Oude Toren kocht, kwam deze in bezit van de heren van Beek en Donk. De molen was toen al zeer oud en in leen bij Carolien de Dongelberge, een dochter van Francois de Dongelberge en Joanna Oudart. Deze familie Oudart was vanaf 1482 al heer van Aarle, Beek en Rixtel. De oude Beekse molen was een zogenaamde standerdmolen, het oudste houten type windmolen in de lage landen. In 1827 werd de molen met woonhuis door de familie de Jong van Beek en Donk verhuurd aan Cornelis van Eerd, die hem na 20 jaar gehuurd te hebben in 1847 kocht.
Vijftig jaar later in 1897 brandde deze molen af na een hevig onweer. Op dezelfde plaats bouwde de familie Van Eerd, die drie generaties lang molenaar was, een achtkantige bergmolen of beltmolen. Technische ontwikkelingen blijven echter niet stilstaan. Ook de windmolens ontkwamen niet aan de mechanisatie. Motoren namen de windkracht over. De familie van Eerd verving in 1934 de molen door een maalderij met een dieselmotor. De molen zelf werd in 1936 afgebroken en verplaatst naar Elsendorp, waar hij een afgebrande voorganger verving. Op 14 november 1940 kwam er een definitief einde aan deze molen. Tijdens een orkaan op die dag sloeg de molen op hol en brandde tot de grond toe af.
[Bron: Kees van Eerd sr., De Beek en Donkse windmolens, D’n Tesnuzzik, nr. 3 1996.]
Na de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 werden sommige heerlijkheidsrechten hersteld. Nog tot 1923 bleven rechten als het jachtrecht bestaan.
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.