skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Mariët Bruggeman
Mariët Bruggeman Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Mariët Bruggeman
Mariët Bruggeman Bhic

Archieven

5001 Dorpsbestuur Esch, 1301-1810

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
5001 Dorpsbestuur Esch, 1301-1810
Inleiding
Historisch overzicht
Kort historisch overzicht
De geschiedenis van Esch gaat zeer ver terug. In de jaren 1950-1952 en 1959-1961 zijn in het centrum van het dorp enkele Romeinse graven en voorwerpen gevonden. Het is aannemelijk dat ze afkomstig zijn van een nederzetting, niet van volbloed Romeinen, maar van geromaniseerde Germanen. Waarschijnlijk is ook dat door het grondgebied van de gemeente een Romeinse heerbaan gelopen heeft. Als wij ons een voorstelling proberen te maken van de situatie in deze streek, dan moeten wij daarbij in overweging nemen dat het landschap in de loop der eeuwen zeer veranderd is. Vroeger werd het land doorsneden door talrijke riviertjes en beken, die allemaal in de richting van de stad `s-Hertogenbosch - het laagste punt - stroomden. In deze omgeving lagen grote moerasgebieden als het Haarens en Helvoirts Broek, de lage landen onder Vught en de Bossche broeken. Die maakten het reizen door de streek moeilijk. De schaarse wegen liepen van de ene doorwaadbare plaats naar de andere. Bij deze voorden ontstonden dikwijls dorpen en ook Esch is op deze wijze ontstaan. In de rivier die in de middeleeuwen Emer of Nemer en later Aa, Dommel en Esschestroom werd genoemd, bevond zich zo'n voorde, die een belangrijke verbindingsschakel moet zijn geweest.

Vermoedelijk liep de oudste weg van 's-Hertogenbosch naar Oisterwijk en zuidelijker streken over Esch en Belveren, terwijl men later vooral gebruik maakte van de kortere weg over Vught en Helvoirt. Door Esch liep nog een andere belangrijke weg, namelijk die van 's-Hertogenbosch naar Luik.
De geschreven bronnen over Esch beginnen na 1300. Het dorp blijkt dan al een gevestigde samenleving te zijn. Over de periode daarvoor hebben we slechts spaarzame gegevens. Omstreeks het jaar 774 (tussen 9 oktober 773 en 8 oktober 774) schonk Neveling, een neef van Karel Martel, vier hoeven te Hesc aan de abdij van Echternach. Men heeft lange tijd gemeend dat dit gegeven betrekking had op Esch in Luxemburg. Die plaats heeft echter nooit iets met de abdij van Echternach te maken gehad. Momenteel veronderstelt men dat Esch in Noord-Brabant bedoeld is. Deze veronderstelling is niet ongegrond als wij weten, dat meerdere goederen in Esch belast waren met een cijns die betaald moest worden aan de abdij. Het blijken hoeven te zijn die tot de oudste van Esch behoren en die de verplichting hadden om eens in de zeven jaar de rentmeester van Echternach met knecht, paard en hond gedurende een etmaal in de kost te houden. Men kan zich afvragen waarom de hoevenaars nu juist eenmaal per zeven jaar voor deze verplichting werden gesteld. De oplossing is misschien dat Esch oorspronkelijk uit vier en later uit zeven hoeven bestond die om beurten de rentmeester van Echternach onderdak moesten verschaffen als hij de tienden van de oogst kwam ophalen. Dit laatste is natuurlijk slechts een veronderstelling.

In ieder geval is het duidelijk dat in Esch verschillende goederen lagen die aanvankelijk grote delen van het gemeentelijke grondgebied besloegen en waaruit in de loop der eeuwen door afsplitsing meerdere boerderijen zijn ontstaan. Zo was er het middeleeuwse leengoed Ten Akker, waarvan de hoeve stond op de hoek van de Lochtenberg (de boerderij van de familie Van der Meijden) en dat gelegen was tussen de Leunisdijk en de rivier.
Over de stroom lagen twee goederen, namelijk de Emerhorst of Nemerhorst, dat rond 1340 genoemd wordt als hertogelijke leenhoeve, alsmede het goed De Ruitingh. Beide hoeven bestaan nog steeds, zij het uiteraard in verbouwde vorm. Het huis van de Nemerhorst werd in 1485 aangekocht door Martinus van Elmpt en ingericht tot mannengasthuis. Het huis Swaneborgh, dat omstreeks 1580 een speelhuysken was, is met de daarbij behorende landerijen afgesplitst van de Ruitingh of Roudonck.
Tussen de tegenwoordige Dorpsstraat (voorheen Weyakkers) en de Postelstraat lag een goed dat aan de familie Bacx van Wytfliet toebehoorde. Het herenhuis werd Schaliënhuis (huis met pannendak) genoemd. De daarbij behorende bouwhoeve die rond 1670 werd gesticht, is het huis van de familie Van Liempt op het Marktplein.
Voorts waren er de hoeven op de Bredeacker (het goed Kessel?), alsmede het goed Brunschot, dat ook aan de familie Bacx van Wytfliet toebehoorde.
Ligging

Het dorp Esch bestaat eigenlijk uit de buurtschappen Overeind, Kraaienhoek, Heikant en Schutsboom. Door Esch loopt de Essche Stroom, die vanuit het zuidwesten naar het noordoosten stroomt. De Essche Stroom mondt bij Halder (gemeente Sint-Michielsgestel) uit in de Dommel.

Ten noordoosten van de dorpskern wordt de Essche Stroom ook wel het Halse Water genoemd. Op de grens met Boxtel stroomt de Kleine Aa in de Essche Stroom. Aan de westkant van het dorp ontspringt de Oude Leij. De oude kern wordt gevormd door lintbebouwing langs enkele straten op de oostelijke oeverwal van de Essche Stroom, met twee oude beekovergangen naar Haaren en naar Vught. Twee andere straten gaan richting Boxtel en Sint-Michielsgestel. Op het kruispunt van deze wegen is een klein marktplein.

De naam

De naam Esch is afgeleid van de gelijknamige boom en betekent dus zoiets als "plaats waar essen groeien". De oudste variant van deze plaatsnaam is "hesc". Zo komt hij voor in een oorkonde uit 773, de oudste schriftelijke vermelding van Esch. De oorkonde betreft een schenking van vier hoeven onder Esch aan de abdij van Echternach (Luxemburg).
Bevolkingsontwikkeling

Het grondgebied van Esch is al ver vóór 773 bewoond geweest. Daarvan getuigen de Romeinse graven uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. In die graven zijn unieke kunstvoorwerpen aangetroffen, zoals het barnstenen beeldje van Bacchus, dat nu in het Noordbrabants Museum te zien is. Maar de bewoning van Esch gaat nog verder terug: er is ook een urnenveld gevonden uit de late Bronstijd, dat wil zeggen uit de periode tussen 1200 voor Christus en 50 na Christus.
Over de grootte van de bevolking weten we pas iets vanaf de vijftiende eeuw. In 1438 werd een zogenaamde haardstedentelling gehouden, een soort volkstelling op basis van woningen. In Esch waren in dat jaar 48 haardsteden, wat neerkomt op ongeveer 250 inwoners. Het dorp bleef tussen de 250 en 300 inwoners tellen tot aan het eind van de achttiende eeuw. In 1526 waren er 60 haardsteden, waarna ten gevolge van oorlog een daling intrad. Als in 1655 de verpondingskohieren (grondbelasting) beginnen, bedraagt het getal huizen ongeveer 40 á 50, een getal dat tot in het begin van de 19e eeuw gelijk bleef. De meeste grond was in het bezit van mensen die elders woonden, zodat de helft tot driekwart van de gezinshoofden pachtboer was. Aangezien men dikwijls met overstromingen te kampen had en de grond met veel moeite vruchtbaar gehouden moest worden, was de economische toestand zelden rooskleurig.
Met name sinds de 16e eeuw, toen oorlogen het land teisterden, en na 1648, toen Brabant Generaliteitsland werd, leefden de meeste inwoners in kommervolle omstandigheden. Het dorp werd enige malen geplunderd, zware schattingen werden opgelegd en vreemde troepen lagen er herhaaldelijk in kwartier. Met name in de 80-jarige oorlog raakten de inwoners in zware schulden, wat weer tot gevolg had dat men enige malen stukken land van de gemeint moest verkopen. Pas in de 19e eeuw, toen de belastingdruk afnam en nieuwe bemestingsmethoden een verdergaande ontginning mogelijk maakte, is er een wederopleving gekomen.
Economische ontwikkelingen

Ten aanzien van de economische situatie te Esch kan men stellen dat het dorp zeker belang had als pleisterplaats voor wagenvoerders en kooplieden. Nog in de 18e eeuw waren er enige grote herbergen, die het van de reizende man moesten hebben. Ook waren er enige brouwerijen die succesvol met die in 's-Hertogenbosch konden concurreren. In een 17e-eeuws bezwaarschrift wordt geklaagd over het feit dat Bossche brouwers hun bier te Esch lieten brouwen om zo de accijnzen te ontduiken, terwijl de belasting op de brouwketels ten laste van de Essche ingezetenen kwam. Verder waren er enige visserijen op de Esschestroom en tenslotte was er de landbouw. Over de geschiedenis van de landbouw in deze streken bestaat nog geen duidelijk beeld, maar waarschijnlijk is de ontwikkeling zo geweest dat de grote leengoederen die aanvankelijk in Esch bestonden, bewerkt werden in een drieslagstelsel. Bij deze methode, die afkomstig heet te zijn van Karel de Grote, en die via de koninklijke domeinen tot deze streken is doorgedrongen, bleef steeds een derde van de grond braak liggen om uitputting van de grond te voorkomen. Uiteraard was voor deze methode een ruime hoeveelheid grond nodig, evenals voldoende mankracht, maar beide waren aanwezig aangezien de leengoederen dikwijls een oppervlakte hadden van 40 á 50 hectaren en door horigen werden bewerkt. Dit systeem moest te gronde gaan door de afschaffing van de horigheid.
Het gevolg is geweest dat in de 13e eeuw een nieuwe landbouwmethode opkwam, namelijk de potstalbemesting, die het drieslagstelsel geheel verdrongen heeft. Dit systeem kon op een kleiner oppervlak worden uitgeoefend aangezien geen grond meer braak bleef liggen. Dat leidde weer tot versnippering van de oude leengoederen in talloze kleine bedrijfjes. Bij de potstalbemesting werden heideplaggen afgevlagd en onder het vee gestrooid. Aldus ontstond een humusrijke massa, die eens per jaar over het land werd uitgespreid en een oogst mogelijk maakte. Tevens konden door deze methode gronden worden ontgonnen, die voorheen ongeschikt waren voor bebouwing. De pot-stalbemesting was echter bijzonder arbeidsintensief, zodat bedrijven van meer dan 4 hectaren tot de uitzonderingen behoorden. Tevens moest men per hectare bouwland ongeveer 10 hectaren heibodem beschikbaar hebben. In het onvruchtbare deel van Brabant was dit het geval. Bij elk dorp in de Meierij lag de zogenaamde gemeint (gemene of gemeenschappelijke gronden), waar de gerechtigden de hei afvlagden en turf staken. Ook Esch had een gemeint. t. Deze was in het jaar 1301 door de hertog van Brabant geschonken tegen een jaarlijkse cijns. In de akte staat echter te lezen dat de ingezetenen ook voordien de grond al in hun bezit hadden, zodat deze schenking in feite een erkenning was van de hertog als grondheer en een bevestiging van een reeds bestaande toestand.
De Essche akte van 1301 wijkt af van die van de meeste andere gemeinten. In de meeste gevallen was het zo, dat één stuk grond geschonken werd, waarvan dan tegelijkertijd de grenzen werden bepaald. De naburen van Esch kregen echter een aantal gemeinten, te weten Crayenbroeck, Asbroeck, Spanckelbergh, Coye en Dulselt. Dit wijst er op dat tussen deze gemeinten uitgestrekte particuliere goederen lagen. De Essche gemeint, zoals ze in latere eeuwen heette, lag ongeveer tussen de Helvoirtsedijk (de tegenwoordige Rijksweg), Wargashuize onder Vught, Boxtel en Haaren. Zij was groter dan het huidige gemeentelijke gebied, aangezien in de 17e eeuw een deel aan Boxtel moest worden afgestaan. De gronden bij Wargashuize zouden onder de jurisdictie van Vught komen als zij in cultuur werden gebracht.

Door de eeuwen heen is het voornaamste middel van bestaan voor de Esschenaren de landbouw geweest. Maar door de ligging van het dorp, aan een doorwaadbare plaats in de Esschestroom, op een doorgaande route, waren er zeker tot in de achttiende eeuw ook enige herbergen van belang. Ook kende Esch tot in die tijd enkele brouwerijen.

Als voornaamste gewassen werden rogge, haver, boekweit en aardappelen geteeld.

De lokale nijverheid was nagenoeg volledig gericht op de lokale behoeften (bakker, slager, smid).
Dorpsbestuur

Schout en schepenen vormden het bestuur, terwijl de borgemeesters zich bezig hielden met de dorpsfinanciën. Het dorp Esch had een eigen ding- of schepenbank, die recht sprak in civiele zaken en ten overstaan waarvan men goederen kon verkopen en testamenten verleiden en dergelijke. De bank werd gespannen door een schout en zeven schepenen. Het schoutambt was meestal gecombineerd met dat van een andere plaats. In 1632 was de drossaard van Boxtel tevens schout van Esch en Liempde, maar in 1695 heet het: "Jonker Johan de Ruyter, hoofdschout van het kwartier van Oisterwijk bekleedt uit dien hoofde het schoutsambt van dit dorp Esch".
De schepenen kwamen uit Esch zelf en werden jaarlijks benoemd door de Kwartierschout die ook de overige regenten benoemde. Een van hen werd aangewezen als president-schepen. Van beslissingen door de dingbank was beroep mogelijk op de schepenbank van "s-Hertogenbosch, terwijl de hoofdschout van die plaats tegelijkertijd de criminele jurisdictie (de bevoegdheid om recht te spreken in criminele zaken) had. Aangezien de Bossche schepenen het recht hadden om ook civiele akten in de gehele Meierij te passeren en de protocollen waarin transacties werden opgetekend binnen de ommuurde stad veiliger waren dan op het platteland, zijn vele verkopen van huizen en land, verpachtingen, testamenten en dergelijke in het Bossche schepenprotocol te vinden. Dat neemt niet weg dat ook de Essche schepenprotocollen zeer belangrijk zijn voor de geschiedenis van de gemeente. Het dorpsbestuur bekrachtigde met het schependomszegel de oorkonden. Het gebruik van dit zegel is in de vijftiende eeuw begonnen.
Het dorp werd bestuurd door het Corpus, bestaande uit zeven schepenen, een burgemeester, een verpondingsbeurder, een kerkmeester en een armmeester. Deze personen namen gezamenlijk besluiten, waarbij soms ook de voornaamste ingezetenen betrokken werden als het om zaken van bijzonder gewicht ging. De burgemeester hield de kas, maakte de rekening op en betaalde uit. De verpondingsbeurder zette de belastingen uit en haalde ze op. Het dorp had ook een eigen secretaris. In 1717 echter hebben de Staten-Generaal het secretarisambt gecombineerd met dat van Helvoirt. Het dorp bezat een raadhuis, dat wil zeggen een vertrekje dat aan de kerk was gebouwd. Dit vertrek wordt al in de 16e eeuw genoemd.
Monumenten

Dankzij de landbouw kent Esch nog steeds een aantal mooie boerderijen. De oudste nog bestaande boerderij is uit 1662. Het is een kortgevelboerderij aan de Witvensedijk. De bijbehorende schuur stamt uit 1758.

Rond 1500 werd Kasteel Baarschot gebouwd. Van dit slotje is nog een gedeelte aanwezig in hoeve Eikenhorst.
Esch kent ook enkele monumentale woonhuizen. Een van de belangrijkste is wel de "Fundatie voor zes Oude Mannen" aan de Haarenseweg. Dit gasthuis is oorspronkelijk gesticht in 1491. In 1803 is het toenmalige huis herbouwd. Dit pand is in de zestiger jaren van de twintigste eeuw grondig gerenoveerd.
Gave woonhuizen uit de achttiende eeuw zijn Leunisdijk 2 en 7.

Het oudste overblijfsel van kerkelijke architectuur is de kerktoren van de Willibrorduskerk. Deze stamt uit de tweede helft van de vijftiende eeuw.
Geschiedenis en inventarisatie van het archief
Aanwijzingen voor de gebruiker

Kenmerken

Datering:
1301-1810
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch