Hermannus de Daventria en Everardus van den Water, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren dat Matheus, zoon van wijlen Godefridus Lambrechtssoen, Arnoldus, zoon van wijlen Gerardus de Laerhoven en Adrianus van der Meer beloofd hebben te betalen aan Hermannus, zoon van wijlen Theodericus, Pelgrims, ten behoeve van de executeurs testamentair van wijlen Hermannus Coemen Sr., 28 carolus gulden op Philippus en Jacobus eerstkomende, wegens
vier jaren achterstal van een cijns van 7 gulden, welke de executeuren moeten betalen uit zeker huis te Haren bij de kerk
Hermannus de Daventria en Everardus van den Water, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren dat Matheus, zoon van wijlen Godefridus Lambrechtssoen, Arnoldus, zoon van wijlen Gerardus de Laerhoven en Adrianus van der Meer beloofd hebben te betalen aan Hermannus, zoon van wijlen Theodericus, Pelgrims, ten behoeve van de executeurs testamentair van wijlen Hermannus Coemen Sr., 28 carolus gulden op Philippus en Jacobus eerstkomende, wegens
vier jaren achterstal van een cijns van 7 gulden, welke de executeuren moeten betalen uit zeker huis te Haren bij de kerk