Franciscus van der Cammen en Paulus Coenen, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren, dat Heer Theodericus, priester, zoon van Rembold Kepkens, heeft opgedragen aan Adrianus de Achel, ten behoeve van zijn onwettige zoon Rembold, een kamp land, groot 2,5 morgen, gelegen in de parochie Roesmalen in die Langehoven omtrent de kromming van de wetering, tussen Theodoricus de Hedel en Clara Willem Voets weduwe, van welke kamp 2/3 toebehoorde aan zijn broeder Arnold Kepkens en aan Ambrosius en Hadewich, kinderen van wijlen zijn zuster Elisabeth, die gehuwd was met Johannes Woltersz, welk 2/3 part zij hem opgedragen hadden.
Franciscus van der Cammen en Paulus Coenen, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren, dat Heer Theodericus, priester, zoon van Rembold Kepkens, heeft opgedragen aan Adrianus de Achel, ten behoeve van zijn onwettige zoon Rembold, een kamp land, groot 2,5 morgen, gelegen in de parochie Roesmalen in die Langehoven omtrent de kromming van de wetering, tussen Theodoricus de Hedel en Clara Willem Voets weduwe, van welke kamp 2/3 toebehoorde aan zijn broeder Arnold Kepkens en aan Ambrosius en Hadewich, kinderen van wijlen zijn zuster Elisabeth, die gehuwd was met Johannes Woltersz, welk 2/3 part zij hem opgedragen hadden.