Arnoldus Ghiselberti Monix en Johannes Nolleken, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren, dat Gerardus, zoon van wijlen Henricus Hesselssoen, heeft opgedragen aan Reynerus, zoon van Reynerus van Bynckenschoet, een stuk land, gelegen in de parochie van Boxtel onder de dingbank van Liempde in Casteren, ter plaatse geheten den Nennensecker, met aan beide zijden Johannes Wantgerssoen, strekkende van Henricus, zoon van wijlen Johannes sHoefschen tot aan de steeg tegen een erfpacht van 1 1/2 lopen rogge, met 2 1/2 lopen uit landen, welke Reynerus eerder verkregen heeft, tesamen 4 lopen erfpacht.
Arnoldus Ghiselberti Monix en Johannes Nolleken, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren, dat Gerardus, zoon van wijlen Henricus Hesselssoen, heeft opgedragen aan Reynerus, zoon van Reynerus van Bynckenschoet, een stuk land, gelegen in de parochie van Boxtel onder de dingbank van Liempde in Casteren, ter plaatse geheten den Nennensecker, met aan beide zijden Johannes Wantgerssoen, strekkende van Henricus, zoon van wijlen Johannes sHoefschen tot aan de steeg tegen een erfpacht van 1 1/2 lopen rogge, met 2 1/2 lopen uit landen, welke Reynerus eerder verkregen heeft, tesamen 4 lopen erfpacht.