Het dorp Helvoirt is ontstaan op de scheiding van een moerassig gebied en hoger gelegen gronden. Een "voort" is een doorwaadbare plaats in een rivier en "hel" betekent "hellende grond", dus grond, die hoger lag dan de omgeving. Van belang is tevens, dat over de Lei in het Vughter gebied een stuk grond lag, dat "die Helle" heette.
Dat er inderdaad een doorwaadbare plaats is geweest, blijkt uit de oudste archiefbronnen, waarin sprake is van de "waeystad" of "waedstap". De waadbare plaats was gelegen in de buurt van de oude kerk in de weg naar Vught ( de Helvoirtsedijk, later Erfdijk en nog later de oude rijksweg), maar reeds in de 14de eeuw lag daar een brug. Heel het gebied ten noorden van de tegenwoordige Torenstraat (vroeger Kerkstraat geheten) was moeras en broekland, dat zich over een deel van Haaren voortzette en het Helvoirts- en Haarensbroek werd genoemd.
De passage door dit landschap was moeilijk. De wegen waren schaars en slingerden zich over de hogergelegen gronden van de ene doorwaadbare plaats naar de andere.
Wij moeten daarbij in het oog houden, dat de bodemgesteldheid in de laatste eeuw zeer is veranderd. Waar nu goede weilanden en akkers zijn, lagen vroeger veelal dorre heidevlakten en uitgestrekte moerassen, die het land een geheel ander aanzien gaven. Als wij een waterstaatskaart bekijken, wordt al meteen duidelijk, dat dit deel van Brabant wordt doorsneden door een aantal riviertjes en beken, die zich vertakken en weer bij elkaar komen en die tenslotte bij 's-Hertogenbosch, het laagste punt, samenvloeien. De Meierij is één groot stroomdalgebied, waarbij we niet mogen vergeten, dat deze onaanzienlijke stroompjes in het verleden dikwijls bevaarbare rivieren waren. Daarom is het begrijpelijk, dat in de buurt van de waadplaatsen zich mensen vestigden, waardoor steden en dorpen ontstonden. Ook Helvoirt is op deze wijze ontstaan.
Hardenberg heeft hieruit geconcludeerd:
1) dat Helvoirt tot de heerlijkheid Tilburg behoorde, welke heerlijkheid zich zou hebben uitgestrekt over West-Tilburg (= Tilburg), Oost-Tilburg (= Oisterwijk), Berkel, Enschot, Heukelom, Udenhout en Helvoirt, doch bewijzen hiervoor zijn niet gevonden. Uit publicaties van historici uit deze streek, die het met zijn stellingen oneens waren, is integendeel duidelijk geworden, dat niet geheel Helvoirt onder de Tilburgse heren ressorteerde, maar
2) dat de grens midden door het dorp gelopen moet hebben, aangezien de grens van de Haarense gemeint eveneens midden door het dorp liep en bijvoorbeeld de molen en de Helvoirtse kerk als grenspaal had. In de 12de eeuw waren Moergestel, Haaren en Belveren geheel of gedeeltelijk een grondheerlijkheid, welke aan het geslacht van Gestel toebehoorde.
Opvallend is, dat ook het gebied te Helvoirt genaamd "de Gestel", gelegen tussen de Raamloop en de Molenstraat (waaraan de naam Gestels Heike herinnert) tot het gebied van de Heren van Gestel gerekend werd en naar ik aanneem zo genoemd is ter onderscheiding van het gebied van de Tilburgse heren. Deze opvatting lijkt te worden bevestigd door het feit, dat de Gestel niet cijnsplichtig was aan de hertog, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Gijzel, de Leendonk, het Noordbroek en Loervoert.
De heerlijkheid Tilburg is omstreeks 1213 ten gronde gegaan en aan de hertog van Brabant gekomen. In het jaar 1231 heeft deze de goederen van de Helvoirtse kapel aan de abdij van Sint Geertruiden te Leuven geschonken. Deze abdij verwierf daarmede het lus patronatus = het recht om de pastoor te benoemen, hetgeen tevens inhield de zorg voor gelovigen en kerkgebouw. De abdij trok tienden uit het gebied vin de parochie en had de plicht de parochie te voorzien van ijverige en degelijke pastoors.
Wanneer Helvoirt een zelfstandige parochie werd is niet bekend. In een akte van 1296 is sprake van "ecclesia seu capella" van Helvoirt, een terminologie, welke men de gehele akte door consequent volhoudt. Hieruit kan men m.i. afleiden, dat Helvoirt juridisch weliswaar nog geen parochie was, maar dat van een band met Oisterwijk weinig te merken zal zijn geweest. In de 14de eeuw is echter steeds sprake van de "kerk' van Helvoirt, zodat ik vermoed, dat de feitelijke losmaking van Oisterwijk kort na 1300 heeft plaatsgevonden. Ook toen bleef de Helvoirtse parochie ressorteren onder de abdij te Leuven, aan welke toestand eerst in de Franse tijd een einde kwam, met dien verstande, dat de tienden werden verbeurd verklaard en verkocht. Het recht van Leuven om zich met de pastoorskeuze te bemoeien schijnt eerst in 1844 te zijn opgehouden 3).
Hoe de bestuurlijke organisatie aanvankelijk was, is moeilijk na te gaan, doch in latere eeuwen bestond de schepenbank uit zeven schepenen, waarvan de oudste schepen "president" werd genoemd. De schout was een hertogelijke ambtman, die als aanklager fungeerde. De schepenen werden terzijde gestaan door een secretaris. V66r 1662 had Helvoirt een eigen secretaris, doch in dat jaar werd door de Staten-Generaal het secretarisambt bij wijze van bezuiniging gecombineerd met dat van de Eninghe van Oisterwijk, omvattende Oisterwijk, Udenhout, Haaren , Berkel, Enschot en Heukelom. In 1716 verpachtte de secretaris van Oisterwijk, Althoffer, het Helvoirtse secretaris-ambt aan zijn collega te Esch, waarna de Staten-Generaal in 1717 bepaalden, dat na de dood van Althoffer de dorpen Helvoirt en Esch onder één secretaris zouden blijven 4), welke vereniging standhield tot in de Franse tijd.
Te Helvoirt spraken de schepenen recht en vormden tevens het dagelijks bestuur. Zij namen de minder gewichtige besluiten, doch in bepaalde gevallen, te weten in zaken betreffende belastingen, geldlening, verkoop en verpachting van eigendommen, alsmede buitengewone zaken, werden de besluiten genomen door het Corpus, soms zelfs met medewerking van de "principaalste" of meest gegoede ingezetenen. Het Corpus bestond uit de zeven schepenen, twee burgemeesters, de kerkmeester, de armmeester, de toeziend armmeester, de vier belastingzetters en de vier gezworenen. De burgemeesters inden de omslagen en belastingen, welke door de zetters waren "uitgezet" en verantwoordden de gelden in hun burgemeestersrekening. Zij hielden de gelden onder zich en deden betalingen op ordonnanties, welke door het Corpus waren uitgegeven.
Oudtijds waren zij de door de geërfden gekozen bestuurders van de gemene gronden, doch deze taak was in de loop der eeuwen aan het dorpsbestuur gekomen. De leden van het Corpus werden regenten genoemd.
Toen Brabant in 1648 generaliteitsland werd en veel van de oude geplogenheden en voorrechten verdwenen, werd de keuze van de regenten opgedragen aan de Kwartierschout van Oisterwijk, die een keuze deed uit dubbeltallen. Hoe het voor die tijd was, is niet met zekerheid vast te stellen. Gezien echter het feit, dat de bevolking zekere inspraak had in het bestuur en b.v. aanwezig was bij het afhoren der rekening, is het niet onmogelijk, dat ook bij de keuze van regenten de principaalste inwoners bepaalde rechten hadden.
Van 1560 tot 1657 was Helvoirt een zogenaamde pand-heerlijkheid, hetgeen inhield, dat de landsheer uit geldgebrek in 1560 zijn inkomsten uit het dorp Helvoirt tegen een som ineens verpachtte aan de hoogste bieder, in casu het Bossche magistraatslid Hendrick Bloymans. Deze kreeg het recht de regenten te benoemen en inde een deel van de boeten. In 1657 kwam aan de heerlijkheid Helvoirt - een interregnum van nog geen honderd jaar, waaraan door sommige folkloreschrijvers overdreven gewicht wordt gehecht - een einde, doordat de Staten-Generaal de pandsom inlosten.
Het grondgebied der gemeente was, zoals gezegd, aanvankelijk gedeeltelijk in het bezit van de Heren van Tilburg, terwijl een ander deel toebehoorde aan de Heren van Gestel en tevens deel uitmaakte van de Haarense gemeint. Welke consequenties deze scheiding had ten aanzien van het bestuur van het dorp, is moeilijk te zeggen. Misschien waren er aanvankelijk helemaal geen consequenties, aangezien de Haarense gemeint grotendeels onbebouwd zal zijn geweest.
In latere tijd, toen het Tilburgse deel brabants was geworden en de hertog derhalve de macht had regelend op te treden, was de situatie aldus: het Haarense deel bleef weliswaar onder Haaren behoren, doch alleen voor zover het de woeste grond betrof, terwijl Helvoirt de jurisdictie over de ontgonnen erven had. Met andere woorden, het dorp Helvoirt had jurisdictiegrenzen, die niet samenvielen met de gemeintsgrenzen van Haaren, maar die een veel groter gebied omsloten. Binnen deze jurisdictiegrenzen had Helvoirt het burgerlijk gezag en de belastingheffing; een gezag derhalve, dat zich bij verdergaande ontginning steeds uitbreidde, totdat op zeker moment de jurisdictiegrenzen gefixeerd werden. Een en ander was niet naar de zin van Haaren, dat in de 17de eeuw Helvoirt vruchteloos de belastingheffing over de Helvoirtse erven binnen de Haarense gemeint betwistte voor de Raad van Brabant. Uit deze processtukken wordt duidelijk hoe de situatie op dat moment was, doch omtrent het ontstaan laten de bronnen ons in de steek.
Hoe precies de grenzen van de Helvoirtse gemeint liepen is moeilijk vast te stellen. Ferd. Smulders schrijft hierover: "Van gemeint van Helvoirt is geen uitgiftebrief bekend; deze gemeint sloot aan bij die van Haaren en omvatte het noorden van Helvoirt en liep door tot bij Vlijmen. Een deel van de Hooge Hei behoorde aan Giersbergen als cijnsgoed en viel buiten de gemeint ... 5). Door enige archiefvondsten bestaat de mogelijkheid een aantal punten te verduidelijken, maar al met al blijven er genoeg vragen open. De originele koopakte van de gemeint is verdwenen, zodat men moet trachten een inzicht te krijgen door middel van gegevens, welke in 17de en 18de eeuwse procesdossiers verscholen liggen. In een van deze dossiers 6) vond ik vermeld, dat de Helvoirtse gemeint bij akte van 25 april 1315 gekocht zou zijn van Johan Lisciop, rentmeester van Brabant. De tekst van de oorkonde ontbreekt helaas, doch de limieten of grenzen zijn genoemd:
Bovenstaande limieten geven een globale indruk van de grootte van het gebied. De Helvoirtse gemeint begon dus bij de oude gracht van het huis te Giersbergen en ook de Drunense gemeint strekte volgens de acte van 7 januari 1329 aan dit goed: "die yrste paelen aen die Santbanke ende gheet totte Wenemaerse palen toe van Hoesten (Heusden) ende vandaer totten Oostenreen van den goede van Gheersbergh 7)". Na beëindiging van een proces tussen Helvoirt en Drunen bij vonnis van 8 augustus 1657 blijkt de grens van Drunen te lopen van "de pael gelegd aen de Santbanck neffens
de gemeint van Helvoirt, strekkende tot aen het westeynde van Baerdwyck, daerinne begrepen de verdere palen 8)".
Vanaf de Runschotsebrug naar de Oude Bosschebaan en van daar naar Giersbergen liepen de gemeints- en jurisdictiegrens weer gelijk. Nog heden ten dage is niet de Oude Bosschebaan zelf, doch de duinwal de grensscheiding. Mogelijk is deze duinwal dezelfde als de Hogewal, die enige malen in de archiefstukken genoemd wordt. Drunen pretendeerde, dat deze wal de grens was met Helvoirt, terwijl Helvoirt aan de oude gracht van Giersbergen vasthield. De gemeintsgrens van de Bosschebaan tot aan Giersbergen is naar ik aanneem gemeentegrens geworden.
Zo zijn we de kring rond en ontstaat een beeld van een groot gebied, dat de Helvoirters het hunne mochten noemen. Bij nadere beschouwing valt dit echter tegen. De meeste gronden lagen ver van huis en bovendien stonden grote stukken een goed deel van het jaar onder water. Ook waren er nogal wat particuliere bezittingen, die derhalve buiten de gemeint vielen. Door de uitgestrektheid van het gebied had men voorts nogal te kampen met buitengeërfden en niet-gerechtigden in andere dorpen, die zich weinig plachten aan te trekken van de in Helvoirt uitgevaardigde bevelen. Men mocht één dag per jaar turven met één schop per huishouden, doch daar stoorde men zich niet al te veel aan, zodat de schutter herhaaldelijk partijen turf in beslag nam, terwijl hij ook menig ongerechtigd koebeest in de schutskooi opsloot totdat de overtreder de boete betaald zou hebben.
In 1791 werden enige inwoners van Udenhout toegelaten tot de Helvoirtse gemeint en op 23 augustus 1800 werd daarvan zelfs een officieel contract opgemaakt. De Udenhouters betaalden voor een dubbel gespan 1 gulden, voor een enkel gespan 15 stuivers en voor het gebruik zonder gespan 6 stuivers. De betaling geschiedde op St. Thomas, vandaar de naam Thomasgeld. Dit impliceert echter niet, dat de Udenhouters voordien dit recht niet bezaten. In feite waren zij al eeuwenlang medegebruikers en volgens overlevering zouden zij dit recht te danken hebben aan hun hulp bij de torenbouw en de aankoop van klokken te Helvoirt 25).
het landbouwareaal te vergroten door het aanwenden van afval-stoffen uit de grote steden als beer en haardas. Later kwam daarbij de guano en nog later de kunstmest. In 1921 werd een deel van het Helvoirtsbroek door een ontginningsmaatschappij van een groot getal eigenaren aangekocht, zodat c. 175 ha ontgonnen konden worden 26). Doch grote stukken van de voormalige gemeint, te weten het meest onvruchtbare deel, zijn eigendom van de gemeente en vormen nog thans een prachtig natuurgebied.
Helvoirt is van de oude tijden af een overwegend agrarische gemeente. De bewoners bebouwden de toenmaals geschikte landbouwgronden, die door harde arbeid geschikt waren gemaakt, hetgeen door de schaarste aan meststoffen geen eenvoudige zaak was. Volgens een opgave van 1791 27) bestond de gemeente uit twee landbouwgebieden van verschillende grondstructuur: "het eerste gedeelte bestaat in Kerk en Molenstraat, de Gijsel en het Laar, waarvan de teullanden ten deele redelijk goed zijn, en het ander gedeelte, bestaande in den Dystelberg en Zandkant, zijnde de teullanden zeer hoog, zandig en heyachtig en dus veel minder in qualiteyt als de voorige". De opgave stelt verder, dat er zeer weinig weidegrond is, zodat de inwoners het meeste hooi elders moesten kopen.
Een voor de hand liggende veronderstelling is, dat men allereerst het land rond de dorpskom heeft gecultiveerd en daarna de ontginning van de Distelbergen, waar het land van zoveel slechter kwaliteit was, ter hand genomen, doch dit is niet te bewijzen. Reeds in de 14e eeuw werden huizen en land op en bij de Distelbergen en aan het Sant verkocht en op de Hoeve ten Halve kwam reeds vroeg bewoning voor. Adam van Mierden, stichter van het gelijknamige gasthuis te 's-Bosch, bezat in de 14e eeuw een goed van 33 bunders grootte, gelegen ten noorden van de Helvoirtse gemeint tussen Giersbergen en Cromvoirt. In de 16e eeuw woonden op Hoeve ten Halve enige pachters, die cijns betaalden aan het Adam van Mierdens's Gasthuis. Vermoedelijk is dit hetzelfde goed.
Maar dit was niet de enige bebouwing in Helvoirt.
In verschillende delen van de gemeente, als Leendonk, het Laar, de Gijsel, de Voort, stonden boerderijen. Tussen de bebouwde landen lag echter nog veel woeste grond, getuige de lijst van nieuwontgonnen gronden van 1786, waarin akkers worden vermeld, die blijken te liggen aan de Achterstraat, aan de Molenstraat, aan de Schoordijk, in de Gijsel en in het Gestels Heike 28). Het middeleeuwse Helvoirt vertoont derhalve een kern, die lag bij de waadstap tussen kerk en molen met daaromheen verspreide groepjes bewoning, afgewisseld door stukken woeste grond. In 1780 kende het dorp de volgende rotten: Molenstraat, Kerkstraat, Achterstraat, in de Raam, In de Gijsel, Op 't Laar-Zand-Heykant, Op de Voorste Distelberg, Op de Achterste Distelberg. Deze rotten vormden een min of meer militaire organisatie, die bewakingsdiensten verrichtte en onder leiding stond van rotmeesters.
Volgens een opgave van 1791 31) waren in Helvoirt geen markten, aangezien het dorp geen marktprivilege had. Men was gewoon zijn waren naar 's-Hertogenbosch te brengen, terwijl het vee meestal te Oisterwijk verhandeld werd. Toen de Fransen in 1748 Helvoirt binnenvielen, verboden zij de inwoners hun granen en andere voedingsmiddelen buiten het dorp te voeren. Zij moesten ze ter markt brengen "bij de gemeene lyndeboom opt Eyndt", waaruit blijkt, dat ook Helvoirt een dorpslinde had, die stond op het plein bij de Zwarte Leeuw 32).
De tijdelijke opleving had tot gevolg, dat in 1860 het aantal schoenmakers is opgelopen tot 53, verdeeld over 5 schoen-makerijen. Hetzelfde aantal bedrijven bood 5 jaar later werk aan 57 schoenmakers en 21 kinderen. De Frans-Duitse oorlog van 1870 tenslotte gaf de Helvoirtse schoenindustrie een laatste stimulerende injectie, maar hierna zette zich toch een permanent dalende ontwikkeling in. Verder bieden de lijsten weinig spectaculairs. De landbouw was en bleef de voornaamste bron van inkomsten, met daarnaast een aantal verzorgende bedrijven die men in elk kerkdorp aantreft.
Om een goed inzicht te krijgen in de situatie van enige eeuwen geleden is het belangrijk te weten hoe oudtijds de wegen liepen. Dit is dikwijls niet eenvoudig, omdat vooral in de laatste honderd jaren veel is veranderd.
Doch ook in vroeger eeuwen was de maatschappij niet statisch. Ook toen werden nieuwe wegen gemaakt en geraakten oude in onbruik, doch in een veel langzamer tempo, zodat men kan stellen, dat in de laatste eeuw het landschap meer is veranderd dan in duizend jaar daarvoor. Toen men in de vorige eeuw wegen begon te verharden is als het ware een rangorde van wegen ontstaan (rijkswegen - provinciale wegen -straten - landpaden), die vroeger in veel mindere mate bestond. Ook toen kende men doorgaande wegen, die heirbanen genoemd werden, doch ook deze waren zandwegen. Het is zeer goed mogelijk, dat een thans onaanzienlijk zandpad vroeger een belangrijke verkeersader was, die door de aanleg van nieuwe wegen alle betekenis verloren heeft.
De Oisterwijksebaan kruiste het Eind en liep langs de Oude Nest naar de Helvoirtsebrug waar de Helvoirtsedijk begon, die naar Vught liep. Bij of even over de brug kwamen Helvoirt, Vught en Esch samen. "Op Helvoirtsdyck ter plaetse waer Vught, Helvoirt en Esch scheiden en waer de schouwe van Esch eindigt op de kant van de sloot by de dyck is een blauwe steen gelegd", zegt een acte van 1661 36). De Helvoirtsedijk komt in 1314 reeds voor 37), maar is vermoedelijk eeuwen ouder. In de jaren 1660-1714 heeft men verschillende werken uitgevoerd en de Erfdijk gelegd, die langs de Zwarte Leeuw liep en de Helvoirtse of Oudedijk verving. De Erfdijk was 80 roeden lang, namelijk van het brugsken tot aan 't Eind 49,5 roede en van het brugsken in de richting van Vught 35,5 roede 38).
De Molenstraat leidde naar de Helvoirtse molen. Bij de molen kwamen ook de weg naar Voort, de Raamse- of Gestelsestraat en de Achterstraat uit. Het is jammer, dat de Rijksweg, die omstreeks 1820 werd aangelegd, de situatie zo onoverzichtelijk heeft gemaakt. De molen, die gebouwd was op de grens met Haaren, was evenals de kerk een plaats, waar men uit de gehele gemeente naar toe trok en die derhalve het ontstaan van wegen in de hand werkte. "Omtrent de Helvoirtsche molen aen de Boschbane" (Oisterwijksebaan) stond in de middeleeuwen de Sint Nicolaasstok, een houten offerpaal met het beeld van St. Nicolaas, waar de reizigers offerden ter ere Gods 40).
Uit het bovenstaande blijkt wel, dat Helvoirt een belangrijk verkeersknooppunt was, waar men moeilijk omheen kon. De passage was afhankelijk van drie bruggen: de Helvoirtsebrug, de Loversebrug en het vondel naar Nieuwkuik. Ook de Loversebrug "op den Dystelberch op de baen nae Breda"(45), was in de winter dikwijls onbegaanbaar door hoog water. In dat geval gingen de passanten dwars door Helvoirt en bereikten bij de Zwarte Leeuw de Helvoirtsebrug, waarna ze over Vught naar Den Bosch konden reizen. De Loversebrug was zoals gezegd in onderhoud bij Helvoirt voor de helft en Vught en Cromvoirt elk voor een kwart. Bij deze brug lagen ook enige herbergen, o.a. de Reizende Man en De Hoendernest. De Helvoirtsebrug was in onderhoud bij Helvoirt en Haaren (44). Beide bruggen lagen over de Broeklei, Vroeger Ley of Leyde genoemd, zijnde een benedenloop van de Beerze, die in verbinding stond met de Run of Esschestroom en uitmondde in de Loonse turfvaart (45).
1. De Boterbrug, gelegen in de Molenstraat, ter plaatse waar nu een duiker is. Deze brug is niet genoemd naar de Botermijn, die enige tientallen jaren geleden te Helvoirt bestond, maar de naam is eeuwen ouder (47). De regenten van Helvoirt hadden het onderhoud van deze brug.
2. De beer of schoor in het Waterstraatje. Het onderhoud is omstreeks 1750 aan de naastgelegen geërfden gegeven.
3. "Het schoor leggende in de straat naar het Gestelse Heycke". Omstreeks 1750 door de Domeinraad aan de naastgelegen geërfden in onderhoud gegeven.
4. Het brugje in de Raamsestraat over de Raamseloop. In onderhoud bij Haaren, Udenhout en Berkel als deelgenoten in de Haarense gemeint.
5. "De brug leggende over de Raamseloop in de Schoordyck by het bosch van de Abdye van St. Seertruiden".
in onderhoud bij de eigenaren van de Ossenweyde.
6. De brug voor in de Gyselsestraat bij het erve van Adam van Mierdens Gasthuis. In onderhoud bij Helvoirt
en Udenhout.
7. De Bunschotsebrug over de Hoge of Landlei in de Gijzeisestraat. In onderhoud bij Helvoirt en Udenhout.
8. De twee schoren of beren op de Distelberg over de Henxtvenseloop. In onderhoud bij de naastgelegen geërfden.
9. De brug bij het kasteel van Swijnsbergen (Kasteelbrug). In onderhoud bij de gemeente Helvoirt.
1). Mr. H. Hardenberg. Het ontstaan van de Vrijheid Tilburg. In: Van Heidorp tot industriestad.
Tilburg 1955.
2). Kleine Meierij XIX nr. 5/3.
3). Kleine Meierij II nr. 3.
4). bes. Staten-Generaal van 26 november 1717.
5). Brabants Heem IX nr. 1.
6). G.A. Helvoirt nr. 121.
7). Enklaar, De gemene gronden in Brabant, nr. 44.
8). G.A. Helvoirt nr. 121.
9). Ibidem nr. 86.
10). Zie Kleine Meierij III nr. 7.
11). G.A. Helvoirt nr. 86.
12). R.A. Den Bosch, R. 1489 fol. 382. Zie ook Kleine Meierij II nr. 9 en IV nr. 7.
13). G.A. Helvoirt nr. 121.
14). Ibidem.
15). Ibidem.
16). Enklaar, De gemene gronden, nr. 44.
17). G.A. Helvoirt nr. 122.
18). R.A. Den Bosch, P. 49 fol. 134.
19). G.A. Helvoirt nr. 122.
20). Ibidem.
21). Ibidem nr. 3 fol. 113.
22). Ibidem nr. 4 fol. 9v.
23). Ibidem nr. 122.
24). Ibidem nr. 121.
25). Kleine Meierij 1 nr. 2.
26). Kleine Meierij X nr. 1.
27). G.A. Helvoirt nr. 3 fol. 188.
28). Ibidem fol. 81v.
29). J. Cuvelier, Les denombrements des foyers en Brabant. Zie ook G.A. Helvoirt nr. 384.
30). G.A. Helvoirt nr. 4 fol. 40.
31). Ibidem nr. 3 fol. 188.
32). ibidem nr. 1 fol. 68.
33). Ibidem nr. 8 fol. 144.
34). Ibidem nr. 8 fol. 126v.
35). Ibidem nr. 1507.
36). G.A. Esch nr. 64.
37). Ibidem nr. 52.
38). G.A. Helvoirt nr. 113.
39). G.A. Esch nr. 69.
40). R.A. Den Bosch, 2.1213 fol. 43; Kl.M. VII nr. 6
41). G.A. Esch nr. 72.
42). Ibidem nr. 661.
43). G.A. Helvoirt nr. 3 fol. 94, 186.
44). Ibidem nr. 1 fol. 79v.
45). Kleine Meierij II nrs. 5, 6, 7.
46). G.A. Helvoirt nr. 1 fol. 79v.
47). Kleine Meierij II nrs. 5, 6, 7.
48). Kleine Meierij III nr. 5.
49). G.A. Helvoirt nr. 1 fol. 70, 72v, 82.