skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic

Archieven

5011 Dorpsbestuur Helvoirt, 1340-1814

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
5011 Dorpsbestuur Helvoirt, 1340-1814
Inleiding
Historisch overzicht
Het ontstaan van het dorp

Het dorp Helvoirt is ontstaan op de scheiding van een moerassig gebied en hoger gelegen gronden. Een "voort" is een doorwaadbare plaats in een rivier en "hel" betekent "hellende grond", dus grond, die hoger lag dan de omgeving. Van belang is tevens, dat over de Lei in het Vughter gebied een stuk grond lag, dat "die Helle" heette.
Dat er inderdaad een doorwaadbare plaats is geweest, blijkt uit de oudste archiefbronnen, waarin sprake is van de "waeystad" of "waedstap". De waadbare plaats was gelegen in de buurt van de oude kerk in de weg naar Vught ( de Helvoirtsedijk, later Erfdijk en nog later de oude rijksweg), maar reeds in de 14de eeuw lag daar een brug. Heel het gebied ten noorden van de tegenwoordige Torenstraat (vroeger Kerkstraat geheten) was moeras en broekland, dat zich over een deel van Haaren voortzette en het Helvoirts- en Haarensbroek werd genoemd.
De passage door dit landschap was moeilijk. De wegen waren schaars en slingerden zich over de hogergelegen gronden van de ene doorwaadbare plaats naar de andere.
Wij moeten daarbij in het oog houden, dat de bodemgesteldheid in de laatste eeuw zeer is veranderd. Waar nu goede weilanden en akkers zijn, lagen vroeger veelal dorre heidevlakten en uitgestrekte moerassen, die het land een geheel ander aanzien gaven. Als wij een waterstaatskaart bekijken, wordt al meteen duidelijk, dat dit deel van Brabant wordt doorsneden door een aantal riviertjes en beken, die zich vertakken en weer bij elkaar komen en die tenslotte bij 's-Hertogenbosch, het laagste punt, samenvloeien. De Meierij is één groot stroomdalgebied, waarbij we niet mogen vergeten, dat deze onaanzienlijke stroompjes in het verleden dikwijls bevaarbare rivieren waren. Daarom is het begrijpelijk, dat in de buurt van de waadplaatsen zich mensen vestigden, waardoor steden en dorpen ontstonden. Ook Helvoirt is op deze wijze ontstaan.
Over de oudste geschiedenis van Helvoirt is zeer weinig bekend. In 1192 komt de naam voor het eerste voor in een akte, waarbij Giselbert van Tilburg en zijn moeder Aleysa 1/3 van hun goederen te Helvoirt bestemmen voor de bouw van een kapel en tienden schenken aan de pastoor van Oisterwijk voor het onderhoud van deze kapel.
Hardenberg heeft hieruit geconcludeerd:
1) dat Helvoirt tot de heerlijkheid Tilburg behoorde, welke heerlijkheid zich zou hebben uitgestrekt over West-Tilburg (= Tilburg), Oost-Tilburg (= Oisterwijk), Berkel, Enschot, Heukelom, Udenhout en Helvoirt, doch bewijzen hiervoor zijn niet gevonden. Uit publicaties van historici uit deze streek, die het met zijn stellingen oneens waren, is integendeel duidelijk geworden, dat niet geheel Helvoirt onder de Tilburgse heren ressorteerde, maar
2) dat de grens midden door het dorp gelopen moet hebben, aangezien de grens van de Haarense gemeint eveneens midden door het dorp liep en bijvoorbeeld de molen en de Helvoirtse kerk als grenspaal had. In de 12de eeuw waren Moergestel, Haaren en Belveren geheel of gedeeltelijk een grondheerlijkheid, welke aan het geslacht van Gestel toebehoorde.
Opvallend is, dat ook het gebied te Helvoirt genaamd "de Gestel", gelegen tussen de Raamloop en de Molenstraat (waaraan de naam Gestels Heike herinnert) tot het gebied van de Heren van Gestel gerekend werd en naar ik aanneem zo genoemd is ter onderscheiding van het gebied van de Tilburgse heren. Deze opvatting lijkt te worden bevestigd door het feit, dat de Gestel niet cijnsplichtig was aan de hertog, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Gijzel, de Leendonk, het Noordbroek en Loervoert.
In alle geval stond de kapel op Tilburgs gebied en het is alleszins begrijpelijk, waarom Giselbert de tienden schonk aan de pastoor van Oisterwijk. De Oisterwijkse kerk lag immers eveneens in zijn gebied. Helvoirt was derhalve een kapelanie van de kerk van Oisterwijk, hetgeen mede blijkt uit latere akten, waarin de Oisterwijkse kerk de moederkerk van die van Helvoirt wordt genoemd.
De heerlijkheid Tilburg is omstreeks 1213 ten gronde gegaan en aan de hertog van Brabant gekomen. In het jaar 1231 heeft deze de goederen van de Helvoirtse kapel aan de abdij van Sint Geertruiden te Leuven geschonken. Deze abdij verwierf daarmede het lus patronatus = het recht om de pastoor te benoemen, hetgeen tevens inhield de zorg voor gelovigen en kerkgebouw. De abdij trok tienden uit het gebied vin de parochie en had de plicht de parochie te voorzien van ijverige en degelijke pastoors.
Wanneer Helvoirt een zelfstandige parochie werd is niet bekend. In een akte van 1296 is sprake van "ecclesia seu capella" van Helvoirt, een terminologie, welke men de gehele akte door consequent volhoudt. Hieruit kan men m.i. afleiden, dat Helvoirt juridisch weliswaar nog geen parochie was, maar dat van een band met Oisterwijk weinig te merken zal zijn geweest. In de 14de eeuw is echter steeds sprake van de "kerk' van Helvoirt, zodat ik vermoed, dat de feitelijke losmaking van Oisterwijk kort na 1300 heeft plaatsgevonden. Ook toen bleef de Helvoirtse parochie ressorteren onder de abdij te Leuven, aan welke toestand eerst in de Franse tijd een einde kwam, met dien verstande, dat de tienden werden verbeurd verklaard en verkocht. Het recht van Leuven om zich met de pastoorskeuze te bemoeien schijnt eerst in 1844 te zijn opgehouden 3).
Behalve op kerkelijk gebied is de overgang van de heerlijkheid Tilburg naar het hertogdom Brabant ook op bestuurlijk terrein van niet te onderschatten betekenis geweest. De hertogen van Brabant - voortgekomen uit de graven van Leuven - hebben niet van de ene dag op de andere hun macht kunnen vestigen. Brabant was een conglomeraat van grotere en kleinere graafschappen en heerlijkheden en de hertogen hebben er eeuwen over gedaan de vrije heren te liquideren of tot leenhulde te dwingen. Tevens waren zij omringd door machtige concurrenten als Gelre, Vlaanderen en Utrecht. De politiek van de hertog was er dan ook op gericht in zijn onderhorige landen een sterke en eensgezinde macht tegen deze mogendheden op te richten, o.a. door het stichten van nieuwe steden in het toenmalige frontgebied. Zo is de stad 's-Hertogenbosch ontstaan en bijvoorbeeld ook Oisterwijk. Beide plaatsen waren reeds in kern aanwezig, maar de hertog heeft ze door het verlenen van stadsrecht een stimulans gegeven. het Helvoirt is het zover niet gekomen, doch wel heeft het in de 14e eeuw een eigen ding-bank of schepengericht gekregen, zodat men in eigen dorp recht kon spreken in civiele zaken. Voor de criminele jurisdictie bleef men onderworpen aan de hoogschout van 's-Hertogenbosch.
Organisatie van het dorpsbestuur

Hoe de bestuurlijke organisatie aanvankelijk was, is moeilijk na te gaan, doch in latere eeuwen bestond de schepenbank uit zeven schepenen, waarvan de oudste schepen "president" werd genoemd. De schout was een hertogelijke ambtman, die als aanklager fungeerde. De schepenen werden terzijde gestaan door een secretaris. V66r 1662 had Helvoirt een eigen secretaris, doch in dat jaar werd door de Staten-Generaal het secretarisambt bij wijze van bezuiniging gecombineerd met dat van de Eninghe van Oisterwijk, omvattende Oisterwijk, Udenhout, Haaren , Berkel, Enschot en Heukelom. In 1716 verpachtte de secretaris van Oisterwijk, Althoffer, het Helvoirtse secretaris-ambt aan zijn collega te Esch, waarna de Staten-Generaal in 1717 bepaalden, dat na de dood van Althoffer de dorpen Helvoirt en Esch onder één secretaris zouden blijven 4), welke vereniging standhield tot in de Franse tijd.
Te Helvoirt spraken de schepenen recht en vormden tevens het dagelijks bestuur. Zij namen de minder gewichtige besluiten, doch in bepaalde gevallen, te weten in zaken betreffende belastingen, geldlening, verkoop en verpachting van eigendommen, alsmede buitengewone zaken, werden de besluiten genomen door het Corpus, soms zelfs met medewerking van de "principaalste" of meest gegoede ingezetenen. Het Corpus bestond uit de zeven schepenen, twee burgemeesters, de kerkmeester, de armmeester, de toeziend armmeester, de vier belastingzetters en de vier gezworenen. De burgemeesters inden de omslagen en belastingen, welke door de zetters waren "uitgezet" en verantwoordden de gelden in hun burgemeestersrekening. Zij hielden de gelden onder zich en deden betalingen op ordonnanties, welke door het Corpus waren uitgegeven.
Bij resolutie van 2 september 1786 werd echter besloten geen burgemeesters meer te benoemen, doch het "burgemeestersboek" openbaar aan te besteden. De persoon, die het boek pachtte, werd dorpscollecteur genoemd. De gezworenen hadden het toezicht over de gemeentelijke eigendommen.
Oudtijds waren zij de door de geërfden gekozen bestuurders van de gemene gronden, doch deze taak was in de loop der eeuwen aan het dorpsbestuur gekomen. De leden van het Corpus werden regenten genoemd.
Toen Brabant in 1648 generaliteitsland werd en veel van de oude geplogenheden en voorrechten verdwenen, werd de keuze van de regenten opgedragen aan de Kwartierschout van Oisterwijk, die een keuze deed uit dubbeltallen. Hoe het voor die tijd was, is niet met zekerheid vast te stellen. Gezien echter het feit, dat de bevolking zekere inspraak had in het bestuur en b.v. aanwezig was bij het afhoren der rekening, is het niet onmogelijk, dat ook bij de keuze van regenten de principaalste inwoners bepaalde rechten hadden.
Van 1560 tot 1657 was Helvoirt een zogenaamde pand-heerlijkheid, hetgeen inhield, dat de landsheer uit geldgebrek in 1560 zijn inkomsten uit het dorp Helvoirt tegen een som ineens verpachtte aan de hoogste bieder, in casu het Bossche magistraatslid Hendrick Bloymans. Deze kreeg het recht de regenten te benoemen en inde een deel van de boeten. In 1657 kwam aan de heerlijkheid Helvoirt - een interregnum van nog geen honderd jaar, waaraan door sommige folkloreschrijvers overdreven gewicht wordt gehecht - een einde, doordat de Staten-Generaal de pandsom inlosten.
De komst van de Fransen in 1795, die aan vele oude instellingen een einde maakte, heeft ook een omwenteling in het bestuur teweeg gebracht. Helvoirt kreeg een gekozen dorpsbestuur van 4 gecommitteerden en 5 gemeentebestuurders. In 1803 werd een civiele schepenbank van Helvoirt en Haaren opgericht, die bestond uit een schout-civiel en zeven schepenen. Schoutciviel was mr. F.A. de Jonge, die zich met ingang van 21 juli 1810 Maire mocht noemen. In 1811 werd de civiele schepenbank weer opgeheven. Er kwam een nieuw dorpsbestuur onder M.B.W. de Jonge, die in 1814 de eerste burgemeester van Helvoirt werd.
Grondgebied

Het grondgebied der gemeente was, zoals gezegd, aanvankelijk gedeeltelijk in het bezit van de Heren van Tilburg, terwijl een ander deel toebehoorde aan de Heren van Gestel en tevens deel uitmaakte van de Haarense gemeint. Welke consequenties deze scheiding had ten aanzien van het bestuur van het dorp, is moeilijk te zeggen. Misschien waren er aanvankelijk helemaal geen consequenties, aangezien de Haarense gemeint grotendeels onbebouwd zal zijn geweest.
In latere tijd, toen het Tilburgse deel brabants was geworden en de hertog derhalve de macht had regelend op te treden, was de situatie aldus: het Haarense deel bleef weliswaar onder Haaren behoren, doch alleen voor zover het de woeste grond betrof, terwijl Helvoirt de jurisdictie over de ontgonnen erven had. Met andere woorden, het dorp Helvoirt had jurisdictiegrenzen, die niet samenvielen met de gemeintsgrenzen van Haaren, maar die een veel groter gebied omsloten. Binnen deze jurisdictiegrenzen had Helvoirt het burgerlijk gezag en de belastingheffing; een gezag derhalve, dat zich bij verdergaande ontginning steeds uitbreidde, totdat op zeker moment de jurisdictiegrenzen gefixeerd werden. Een en ander was niet naar de zin van Haaren, dat in de 17de eeuw Helvoirt vruchteloos de belastingheffing over de Helvoirtse erven binnen de Haarense gemeint betwistte voor de Raad van Brabant. Uit deze processtukken wordt duidelijk hoe de situatie op dat moment was, doch omtrent het ontstaan laten de bronnen ons in de steek.
Tevens wordt duidelijk, dat Helvoirt ook een eigen gemeint had. Een gemeint was een onverdeeld stuk woeste grond, waarvan een groep gebruiksgerechtigden de eigendom had. De gemeint werd gebruikt voor het weiden van schapen, het hakken van hout, het steken van turf en vooral voor het afvlaggen van plaggen, die in de potstallen werden gestrooid en vermengd met mest op het land werden gebracht en aldus een humuslaag vormden. Bij de toenmalige landbouwmethode was in deze onvruchtbare streken een stuk onverdeelde grond een noodzakelijkheid.
Hoe precies de grenzen van de Helvoirtse gemeint liepen is moeilijk vast te stellen. Ferd. Smulders schrijft hierover: "Van gemeint van Helvoirt is geen uitgiftebrief bekend; deze gemeint sloot aan bij die van Haaren en omvatte het noorden van Helvoirt en liep door tot bij Vlijmen. Een deel van de Hooge Hei behoorde aan Giersbergen als cijnsgoed en viel buiten de gemeint ... 5). Door enige archiefvondsten bestaat de mogelijkheid een aantal punten te verduidelijken, maar al met al blijven er genoeg vragen open. De originele koopakte van de gemeint is verdwenen, zodat men moet trachten een inzicht te krijgen door middel van gegevens, welke in 17de en 18de eeuwse procesdossiers verscholen liggen. In een van deze dossiers 6) vond ik vermeld, dat de Helvoirtse gemeint bij akte van 25 april 1315 gekocht zou zijn van Johan Lisciop, rentmeester van Brabant. De tekst van de oorkonde ontbreekt helaas, doch de limieten of grenzen zijn genoemd:
"De eerste pael van den ouden graft des huys van Giersbergen directelyck naer ende ter zyden Cuyck tot op het uyterste van Heusden totten dorpe genaemt Vlymen ende van Vlymen tot op d'uyterste van de gemeynte der stadt 's-Hertogenbosch ende van de voirs gemeynte totte Loovaertsche brugge ende van daer totte Helvoirtsche kerke ende van daer totten scheydycke ende van daer tot d'uyterste van den erffnisse Wouters van "Jaeren naer Loon toe ende soo weder opden voirs. ouden graft des huys van Giersbergen".
Bovenstaande limieten geven een globale indruk van de grootte van het gebied. De Helvoirtse gemeint begon dus bij de oude gracht van het huis te Giersbergen en ook de Drunense gemeint strekte volgens de acte van 7 januari 1329 aan dit goed: "die yrste paelen aen die Santbanke ende gheet totte Wenemaerse palen toe van Hoesten (Heusden) ende vandaer totten Oostenreen van den goede van Gheersbergh 7)". Na beëindiging van een proces tussen Helvoirt en Drunen bij vonnis van 8 augustus 1657 blijkt de grens van Drunen te lopen van "de pael gelegd aen de Santbanck neffens
de gemeint van Helvoirt, strekkende tot aen het westeynde van Baerdwyck, daerinne begrepen de verdere palen 8)".
Maar waar is dan het Giersbergse cijnsgoed gebleven, dat Smulders noemt? Dat dit goed inderdaad bestond toont een akte van 23 december 1339. 9) Op die dag bevestigde Johan Bisscop de verkoop door zijn voorganger Henrick Lumbar aan de meester van het huis van Giersbergen van de heide: "liggende tusschen de poert van 't selve huys van Giersbergen, gaende door den benedenwech naer Vlamen totte de plaetse genoemt 't Witvenne, van daer totten wech leydende van de wooninghe van eenen genoemt Poelman nae de poert van 't selve huys van Giersbergen". Deze acte is een confirmatie van de verkoop van 3 januari 1313, waarin de limieten omschreven worden als volgt: "te weten dat den selven heeren ende meester van 't selve huys alle de heyde liggende tusschen de poort van 't selve huys van Giersbergen gaende doer den beneden wech naer Vlamen tot deselve plaets genoempt d'midvenne ende van de voirsyde plaetse d'midvenne tot den wech leydende van de woninghe van eenen genoempt Haelmans naer de put van 't selve huys van Giersbergen ende van de voirs. poort weder opklimmende tot de pael gestelt naer 't huys van Cuyck ende van de voirseyde pael tot den ouden graft loopende naer de oude woninghe van 't voirseyde huys van Giersbergen 10)".
Volgens deze akten, waarvan die van 1313 ouder is dan die van de Helvoirtse en Drunense gemeint, lag het Giersbergse goed inderdaad tussen beide gemeinten in, al zullen de gemeinten elkaar noordelijker geraakt hebben. Iet is echter duidelijk, dat de situatie in de 16de eeuw veranderd is. In het archief van Helvoirt bevindt zich een lijst van Giersbergse tienden, die "onder 't sant" blijken te liggen 11). Volgens een getuigenverklaring van 1509 was de oude gracht moeilijk te lokaliseren. Men getuigde althans: "dat kennelyck is dat een graft des huys van Giersbergen geheyten den ouden graft gelegen is om die huysinge van Giersbergen gelyck als dat hof van Giersbergen aldaer begraven leeght". In 1614 zijn meer dan 100 bunders van het Giersbergse goed verkocht, o.a. in de Hoge Hei, Berkhof en in 't Ven onder Helvoirt, alsook goederen te Udenhout en Cromvoirt. Volgens Smulders stonden op Giersbergen twee hoeven, de Poorthoeve en de Mayhoeve, "met binnenplaets, den binnensten omgraft ende met 30 bunders lands binnen den buytensten walle of omgraft 12)". In 1621 is het goed verder verdeeld. In 1657 werden de getuigenverklaringen van 1509, alsmede de akten van 1313 en 1339 door Helvoirt gebruikt in het proces met Drunen en tevens blijkt, dat Helvoirt aan de oude gracht, die de gecultiveerde landen van Giersbergen omgaf, vasthield als grensscheiding.
De vraag is dan ook gewettigd, of de strijd tussen Helvoirt en Drunen niet begonnen was om de ongecultiveerde gronden van Giersbergen. De grens van Helvoirt blijkt dan als volgt te lopen: "begint van den uytersten hoeck aan de oostzyde van de oude gecultiveerde omgravene goederen van Giersbergen, van daer tot het uyterste van den lande van neusden ende totten dorpe van Vlymen synde den heuvel staende op den meerdyck by den Strepe, alwaer de hemelraedt des lands van Heusden voorschreven syne schouw doet 13)". Een andere akte zegt: "dewelcke haer begin neemt van de oude grachte van Giersbergen tot het uyterste van haer territoir ofte grond van Heusden, voorts tot het dorp van Vlijmen 14)".
Bij vonnis van 8 augustus 1657 werd Helvoirt in het bezit van deze goederen bevestigd en thans nog is de grenslijn langs Giersbergen in de gemeentegrens terug te vinden (zie afbeelding). De grens maakt een bochtje waarin Giersbergen ligt en volgt dan het stukje Koeweg. Vervolgens maakt de huidige grens een stompe hoek, die de Helvoirtse heide omsluit. Deze grens met Drunen en Vlijmen is het resultaat van latere limietscheidingen, die na 1815 hun beslag kregen. Hoe voorheen de grens liep, is moeilijk vast te stellen. In de hierboven geciteerde akten wordt gesteld, dat de gemeint van Helvoirt grensde aan het uiterste van het land van Heusden en het dorp Vlijmen. In alle geval liep de grens van Giersbergen af te linker dan wel te rechter zijde zeer dicht langs Nieuwkuik, te weten "over den dyck op ende aen de thuyn van Cuyck". Ook enige huizen "over den dyck aen den strate van Cuyck gelegen horen onder Helvoirt", zegt dezelfde akte 15). De grens liep door tot aan het ven onder Herpt, waar het land van Heusden begon. Het Herpscheven behoorde tot de Helvoirtse gemeint en werd begrensd door Drunen ten westen, Helvoirt ten oosten, strekkende van "de graefelykheid van Holland tot aen de drye wielen ofte totte ouden dyck die daer tevoren gelegen was". In 1553 ontstond een geschil met ingezetenen van Herpt, die beweerden bij het Herpscheven te mogen turven. Zij werden in het gelijk gesteld, waaruit valt af te leiden dat zij gebruiksrechten in de Helvoirtse gemeint hadden, evenals trouwens inwoners van Elshout, Nieuwkuik, Vlijmen en Onsenoort.
Van het land van Heusden liep de grens naar Vlijmen (de heuvel op de meerdyck bij de Strepe) en van daar tot op het uiterste van de gemeint van Den Bosch. Bedoeld is waarschijnlijk de Achterste Distelberg. In de grensscheiding van 1356 tussen Den Bosch, Vught en Cromvoirt ter ene zijde en Engelen en Vlijmen ter andere zijde 16) wordt namelijk als scheiding van de landen , die "onser stadt van 's-Hertogenbosch van outs toebehoort hebben ende noch toebehoren" de Dystelberch als een der limieten genoemd. Vermoedelijk liep de gemeintsgrens daar gelijk aan de huidige gemeentegrens, die vanaf de Bosschesloot nogal grillig loopt en inderdaad de Achterste Distelberg raakt. Ook het vervolg van de gemeentegrens, te weten door de Zand- en Broeklei is een oude grens. In vroeger eeuwen schouwden de schepenen van Helvoirt de ene oever van deze stromen, terwijl de overliggende oever geschouwd werd door Vught en Cromvoirt. De schouw van Vught liep van de Helvoirtsebrug op de Erfdijk tot aan de Loversebrug, waar de schouw van Cromvoirt begon. De Loversebrug werd voor de helft door Helvoirt onderhouden, terwijl Vught en Cromvoirt elk een vierendeel hadden 17). In de Erfdijk (de oude rijksweg) lag een brug, die door Helvoirt en Haaren onderhouden werd. Van deze brug af hadden Helvoirt en Haaren elk over een oever van de Broeklei de schouw tot voorbij het Molenbroek, waar de schouw van Helvoirt ophield. Naar ik aanneem liep de gemeintsgrens door de Broeklei eveneens tot voorbij het Molenbroek en van daar naar de Helvoirtse molen, die stond aan de Molenstraat op de grens van Haaren. Vanaf de molen liep de gemeintsgrens door de Molenstraat naar de Helvoirtse kerk, te weten "van de Helvoirtse molen tot over den kerkpath omtrent de "Helvoirtse kerk 18)".
In de koopakte van de Haarense gemeint worden immers zowel het beeld van St. Nicolaas (bij de Helvoirtse molen) als het kerkhof van Helvoirt als grenspaal genoemd 19). Hoe de gemeintsgrens vanaf de kerk verder ging is niet geheel duidelijk en tevens dreigen we hier in verwarring te geraken, aangezien de gemeints- en jurisdictiegrenzen hier verschillen. Ik voel echter veel voor de mening van Ferd. Smulders, die schrijft: " ... de kerk van Helvoirt en dan waarschijnlijk langs het Kerkpad naar de Achterstraat en langs de Raamloop naar de Zandlei". Uit de stukken betreffende het geschil met Haaren blijkt, dat de grens in de buurt van de schutsboom gelopen moet hebben, welke stond bij het Gessels Heyke 20) en bij de Achterstraat 21). In 1791 ontstond een geschil tussen de pachter van de houtschat te Haaren en zijn collega te Helvoirt over het heffen van houtschat door de Helvoirter "tussen de schutsboom en Udenhouts gebied". De regenten van Helvoirt stelden: " ... wijl de gronden, voorhoofden en straaten voor deezen wel gemeente van Haaren is geweest, maar thans jurisdictie van Helvoirt is 22)". Waaruit eens te meer blijkt, dat de gemeintsgrens geen practische betekenis meer had als de gronden gecultiveerd waren, tenzij ze gefixeerd werd als jurisdictiegrens. Doch dit was in het onderhavige gebied niet het geval. De jurisdictiegrens, die na het geschil met Haaren werd vastgesteld liep volgens een akte van 1695 23): "van Helvoirtschen muelen aff doir den Muelenwegh tot het Raemschen brugsken toe ende soe voerts van 't voirs. brugsken aff den reghten wegti in naer de Geselsche straat toe ende soe vorts doir de voirs. straat tot de Runsfortsche brugh toe ende van de voirs. brugh aff tot de weg naer Loon".
Deze jurisdictiegrens is de latere gemeentegrens geworden. Hoe verward hier de situatie was toont het vervolg van de akte: "Vorts soe tuygen wy deponenten dat de palen van Haren wel syn streekende over dese voirscreven jurisdictie van Helvoirt met ettelycke hoecken gemeynts, daer leggende syn ettelycke brughen ende dycken, die die van Helvoirt, hoewel de selve over de Harensche palen syn liggende, moeten onderhouden".
Vanaf de Runschotsebrug naar de Oude Bosschebaan en van daar naar Giersbergen liepen de gemeints- en jurisdictiegrens weer gelijk. Nog heden ten dage is niet de Oude Bosschebaan zelf, doch de duinwal de grensscheiding. Mogelijk is deze duinwal dezelfde als de Hogewal, die enige malen in de archiefstukken genoemd wordt. Drunen pretendeerde, dat deze wal de grens was met Helvoirt, terwijl Helvoirt aan de oude gracht van Giersbergen vasthield. De gemeintsgrens van de Bosschebaan tot aan Giersbergen is naar ik aanneem gemeentegrens geworden.
Zo zijn we de kring rond en ontstaat een beeld van een groot gebied, dat de Helvoirters het hunne mochten noemen. Bij nadere beschouwing valt dit echter tegen. De meeste gronden lagen ver van huis en bovendien stonden grote stukken een goed deel van het jaar onder water. Ook waren er nogal wat particuliere bezittingen, die derhalve buiten de gemeint vielen. Door de uitgestrektheid van het gebied had men voorts nogal te kampen met buitengeërfden en niet-gerechtigden in andere dorpen, die zich weinig plachten aan te trekken van de in Helvoirt uitgevaardigde bevelen. Men mocht één dag per jaar turven met één schop per huishouden, doch daar stoorde men zich niet al te veel aan, zodat de schutter herhaaldelijk partijen turf in beslag nam, terwijl hij ook menig ongerechtigd koebeest in de schutskooi opsloot totdat de overtreder de boete betaald zou hebben.
Tevens had men voortdurend last van de omliggende dorpen, die de geldigheid van de limieten betwistten. In een van de akten treedt een merkwaardige verklaring van de naam Helvoirt naar voren, die waard is te worden vastgelegd: "Overmits de gemeente van Helvoirt al besluyt ende begrypt ende aen die van Helvoirt by den hertoge van den lande is gegeven het Heelvoirt dat de voirs. hertoge van Brabant aldaer tot het uyterste van Heusden toequamp, gelyck dat de chaerte van Helvoirt claerlycken medebrengt ende expresselyck by den hertogen van den landen daer door aen die van Helvoirt geeft allen 't gene bevonden sal worden den Heere van Heusden nyet te competeren, overmits doen ter tyt geen seeckere paelen tusschen Heusden ende Brabant waren gestelt 24". Helvoirt was dus het Heelvoirt, ergo het gehele gebied dat de hertog weg te geven had; het land van Heusden was immers hollands. De slimme advocaat kende vermoedelijk de betekenis van het woord "voirt" niet en tevens zag hij gemakshalve over het hoofd, dat voirt niet onzijdig is.
In 1791 werden enige inwoners van Udenhout toegelaten tot de Helvoirtse gemeint en op 23 augustus 1800 werd daarvan zelfs een officieel contract opgemaakt. De Udenhouters betaalden voor een dubbel gespan 1 gulden, voor een enkel gespan 15 stuivers en voor het gebruik zonder gespan 6 stuivers. De betaling geschiedde op St. Thomas, vandaar de naam Thomasgeld. Dit impliceert echter niet, dat de Udenhouters voordien dit recht niet bezaten. In feite waren zij al eeuwenlang medegebruikers en volgens overlevering zouden zij dit recht te danken hebben aan hun hulp bij de torenbouw en de aankoop van klokken te Helvoirt 25).
In de eerste helft van de vorige eeuw heeft men op grote schaal gronden verkocht, voor een deel aan grondspeculanten, die voor een gering bedrag eigenaar werden van uitgestrekte percelen woeste grond, die vaak met grote kosten ontgonnen werden. Het was de tijd dat men alom trachtte
het landbouwareaal te vergroten door het aanwenden van afval-stoffen uit de grote steden als beer en haardas. Later kwam daarbij de guano en nog later de kunstmest. In 1921 werd een deel van het Helvoirtsbroek door een ontginningsmaatschappij van een groot getal eigenaren aangekocht, zodat c. 175 ha ontgonnen konden worden 26). Doch grote stukken van de voormalige gemeint, te weten het meest onvruchtbare deel, zijn eigendom van de gemeente en vormen nog thans een prachtig natuurgebied.
Bevolking en middelen van bestaan

Helvoirt is van de oude tijden af een overwegend agrarische gemeente. De bewoners bebouwden de toenmaals geschikte landbouwgronden, die door harde arbeid geschikt waren gemaakt, hetgeen door de schaarste aan meststoffen geen eenvoudige zaak was. Volgens een opgave van 1791 27) bestond de gemeente uit twee landbouwgebieden van verschillende grondstructuur: "het eerste gedeelte bestaat in Kerk en Molenstraat, de Gijsel en het Laar, waarvan de teullanden ten deele redelijk goed zijn, en het ander gedeelte, bestaande in den Dystelberg en Zandkant, zijnde de teullanden zeer hoog, zandig en heyachtig en dus veel minder in qualiteyt als de voorige". De opgave stelt verder, dat er zeer weinig weidegrond is, zodat de inwoners het meeste hooi elders moesten kopen.
Een voor de hand liggende veronderstelling is, dat men allereerst het land rond de dorpskom heeft gecultiveerd en daarna de ontginning van de Distelbergen, waar het land van zoveel slechter kwaliteit was, ter hand genomen, doch dit is niet te bewijzen. Reeds in de 14e eeuw werden huizen en land op en bij de Distelbergen en aan het Sant verkocht en op de Hoeve ten Halve kwam reeds vroeg bewoning voor. Adam van Mierden, stichter van het gelijknamige gasthuis te 's-Bosch, bezat in de 14e eeuw een goed van 33 bunders grootte, gelegen ten noorden van de Helvoirtse gemeint tussen Giersbergen en Cromvoirt. In de 16e eeuw woonden op Hoeve ten Halve enige pachters, die cijns betaalden aan het Adam van Mierdens's Gasthuis. Vermoedelijk is dit hetzelfde goed.
De kom der gemeente, gelegen bij de oude kerk, strekte zich verder dan thans uit in de richting van de Helvoirtse molen, die stond aan de Molenstraat op de grens met Haaren. Waar nu de rijksweg ligt was vroeger de situatie geheel anders. Over de Lei lag de Helvoirtsebrug, waar de gemeinten van Esch, Vught en Helvoirt samenkwamen. Via deze brug liep de belangrijke verkeersweg 's Bosch -Vught - Helvoirt - Haaren - Oesterwijk - Tilburg. De Kerkstraat kwam op deze weg uit en vormde bij de Zwarte Leeuw een plein, waaraan behalve de Zwarte Leeuw enige andere huizen en herbergen stonden, die bij de aanleg van de rijksweg verdwenen zijn. De herberg de Engel is het nog bestaande Oude Nest.
Maar dit was niet de enige bebouwing in Helvoirt.
In verschillende delen van de gemeente, als Leendonk, het Laar, de Gijsel, de Voort, stonden boerderijen. Tussen de bebouwde landen lag echter nog veel woeste grond, getuige de lijst van nieuwontgonnen gronden van 1786, waarin akkers worden vermeld, die blijken te liggen aan de Achterstraat, aan de Molenstraat, aan de Schoordijk, in de Gijsel en in het Gestels Heike 28). Het middeleeuwse Helvoirt vertoont derhalve een kern, die lag bij de waadstap tussen kerk en molen met daaromheen verspreide groepjes bewoning, afgewisseld door stukken woeste grond. In 1780 kende het dorp de volgende rotten: Molenstraat, Kerkstraat, Achterstraat, in de Raam, In de Gijsel, Op 't Laar-Zand-Heykant, Op de Voorste Distelberg, Op de Achterste Distelberg. Deze rotten vormden een min of meer militaire organisatie, die bewakingsdiensten verrichtte en onder leiding stond van rotmeesters.
Het is moeilijk zich een voorstelling te maken van het aantal inwoners in de middeleeuwen, maar meer dan enkele honderden zullen het niet geweest zijn. Het eerste gegeven hieromtrent is een lijst van haardsteden van 1438 29). Helvoirt blijkt dan 114 huizen te tellen, hetgeen neerkomt op 684 inwoners. In 1464 was het getal huizen 111, in 1472 101, in 1496 96, in 1526 116 en in 1621 119. Om tot het getal inwoners te komen moet men het getal huizen met 6 vermenigvuldigen. In 1733 telde het dorp 914 inwoners en c. 150 huizen, in 1765 981 inwoners en 210 huizen en in 1785 1139 inwoners en 231 huizen. De gegevens van 1733 en later zijn getrokken uit de belastingregisters, zodat er verschillen kunnen zijn, aangezien de onvermogenden niet zijn opgetekend. Volgens de opneming van 1815 waren er in de gemeente, behalve het kasteel Zwijnsbergen "zijnde geheel vervallen en onbewoonbaar", 155 woonhuizen en 36 hutten, die 1122 mensen herbergden. Het grondgebied der gemeente bestond toen uit 720 morgen bouwland, 253 morgen weiland, 97 morgen bos en 679 morgen woeste grond. Naast de landbouw was de schapenteelt van belang. Een opgave van 1805 30) vermeldt, dat in de gemeente geen grote boeren waren en 115 kleine boeren, keuters en arbeidersbedrijven, die tesamen 451 koeien bezaten. Men hield aanmerkelijk minder vee dan tegenwoordig, waaraan de slechte kwaliteit der weiden en het ontbreken van krachtvoer niet vreemd zal zijn geweest.
Volgens een opgave van 1791 31) waren in Helvoirt geen markten, aangezien het dorp geen marktprivilege had. Men was gewoon zijn waren naar 's-Hertogenbosch te brengen, terwijl het vee meestal te Oisterwijk verhandeld werd. Toen de Fransen in 1748 Helvoirt binnenvielen, verboden zij de inwoners hun granen en andere voedingsmiddelen buiten het dorp te voeren. Zij moesten ze ter markt brengen "bij de gemeene lyndeboom opt Eyndt", waaruit blijkt, dat ook Helvoirt een dorpslinde had, die stond op het plein bij de Zwarte Leeuw 32).
Veel nijverheid heeft Helvoirt nimmer gehad, hetgeen ook moeilijk kon door de privileges der steden, die bedrijven op het platteland tegengingen. Zo probeerde de stad 's-Hertogenbosch herhaaldelijk het brouwen van bier in Helvoirt te beletten, aangezien Helvoirt binnen een afstand van anderhalf uur gaans van Den Bosch zou liggen en derhalve onder het marktprivilege van deze stad zou vallen. Slechts de leerlooierij en schoenmakerij schijnen te Helvoirt beoefend te zijn, hetgeen zijn oorzaak vond in de aanwezigheid van helder, stromend water, doch wanneer deze nijverheid is ontstaan is niet te achterhalen. Het verslag van 1815 33) zegt: "De inwoners van Helvoirt zijn allen schoenmakers, boeren en dagloners, de eersten benutten de betere huizen, de boeren en dagloners bewonen huizen, die het slechtst zijn van dit departement. Van alle tijden is de gemeente Helvoirt bekend geweest door de schoenmakerijen. De schoenmakers hadden leveranties door geheel Holland, zodat de welvaart zich in het gehele dorp deed gevoelen, zodanig dat de schoenmakers grote huizen lieten bouwen, die geschikt waren voor hun bedrijf, maar sinds 20 jaren is dit bedrijf geheel verlopen". Een ander verslag van dat jaar 34) zegt: "De gebouwen in de omtrek van het dorp zijn merendeels geoccupeerd en ingerigt voor loyers en schoenmakers, welkers beroepsbezigheden genoegzaam niet meer bestaan doordien geduurende den tijd van twintig jaaren geene leverantien van schoenen naar de hollandsche coloniën en elders zijn verzonden kunnen worden, zoo als zulks bevorens pleegde te geschieden, waardoor deeze gemeente zeer was floreerende, hetgeen dan heeft veroorzaakt dat hunne voor de uitvoering dier ambachten groote gebouwen slegts geduurende eenige jaaren hebben moeten dienen". Misschien is het zo, dat te Helvoirt het looi- en schoenmakersbedrijf van oudsher aanwezig was en dat deze nijverheid vóór en in het begin van de Franse tijd een kortstondige bloei beleefde, die gepaard ging met grote investeringen.
In 1819, van welk jaar de Straat van Fabryken en Trafyken dateert 35), waren in Helvoirt: 2 broodbakkers, 2 hofsmeden, 3 kleermakerijen, 1 korenmolen, 2 kuiperijen, 4 leerlooierijen, 20 schoenmakerijen, 1 linnenblekerij (opgericht 1817), 1 olieslagerij, 1 touwslagerij, 1 wagenmakerij, 2 metselarijen, 4 timmerwinkels, 2 kaarsenmakerijen, 1 zwartververij (opgericht 1818) en 1 steenbakkerij. Al deze bedrijven werkten met minders dan vijf man personeel of waren eenmansbedrijven. Bij de volgende telling in 1843 was het getal schoenmakerijen gedaald tot 7, waarvan de grootste uit 6 man bestond. Het getal looierijen bedroeg 4. In 1855 waren er volgens het gemeenteverslag van 1855, 32 mannen als schoenmaker werkzaam en wordt omtrent de economische gezondheid van deze bedrijfstak opgemerkt, dat de "kwijnende toestand van vroeger is opgebeurd".
De tijdelijke opleving had tot gevolg, dat in 1860 het aantal schoenmakers is opgelopen tot 53, verdeeld over 5 schoen-makerijen. Hetzelfde aantal bedrijven bood 5 jaar later werk aan 57 schoenmakers en 21 kinderen. De Frans-Duitse oorlog van 1870 tenslotte gaf de Helvoirtse schoenindustrie een laatste stimulerende injectie, maar hierna zette zich toch een permanent dalende ontwikkeling in. Verder bieden de lijsten weinig spectaculairs. De landbouw was en bleef de voornaamste bron van inkomsten, met daarnaast een aantal verzorgende bedrijven die men in elk kerkdorp aantreft.
Het wegennet

Om een goed inzicht te krijgen in de situatie van enige eeuwen geleden is het belangrijk te weten hoe oudtijds de wegen liepen. Dit is dikwijls niet eenvoudig, omdat vooral in de laatste honderd jaren veel is veranderd.
Doch ook in vroeger eeuwen was de maatschappij niet statisch. Ook toen werden nieuwe wegen gemaakt en geraakten oude in onbruik, doch in een veel langzamer tempo, zodat men kan stellen, dat in de laatste eeuw het landschap meer is veranderd dan in duizend jaar daarvoor. Toen men in de vorige eeuw wegen begon te verharden is als het ware een rangorde van wegen ontstaan (rijkswegen - provinciale wegen -straten - landpaden), die vroeger in veel mindere mate bestond. Ook toen kende men doorgaande wegen, die heirbanen genoemd werden, doch ook deze waren zandwegen. Het is zeer goed mogelijk, dat een thans onaanzienlijk zandpad vroeger een belangrijke verkeersader was, die door de aanleg van nieuwe wegen alle betekenis verloren heeft.
Het centrum van Helvoirt was zoals gezegd, gelegen in de buurt van de oude kerk en de Zwarte Leeuw. De Helvoirtsestraat of Kerkstraat (thans Torenstraat) liep door in de Molenstraat. Het verbindingsstuk werd 't Eind genoemd en was breder dan beide genoemde straten en vormde een plein, waarop de dorpslinde stond. Aan 't Eind lagen behalve de Zwarte Leeuw nog enige andere herbergen als Die Karre, de Rode Leeuw en De Engel (thans Oude Nest), alsmede in latere tijd De Koepel. Indien ergens een concentratie van herbergen wordt aangetroffen dan kan men er zeker van zijn, dat een belangrijke verkeersweg niet ver is. Zo ook hier. De weg Kerkstraat - Eind - Molenstraat werd gekruist door de verkeersweg van Tilburg naar Den Bosch. Komende van Tilburg liep deze weg over Oisterwijk en bereikte Helvoirt via de Oisterwijksebaan. Sedert enige jaren heet deze oude weg Antwerpsebaan; m.i. ten onrechte, want de weg van Den Bosch naar Breda en Antwerpen liep niet via Oisterwijk er. Tilburg, doch via de Loversebrug over de Oude Bosschebaan naar Loon op Zand en zo verder.
De Oisterwijksebaan kruiste het Eind en liep langs de Oude Nest naar de Helvoirtsebrug waar de Helvoirtsedijk begon, die naar Vught liep. Bij of even over de brug kwamen Helvoirt, Vught en Esch samen. "Op Helvoirtsdyck ter plaetse waer Vught, Helvoirt en Esch scheiden en waer de schouwe van Esch eindigt op de kant van de sloot by de dyck is een blauwe steen gelegd", zegt een acte van 1661 36). De Helvoirtsedijk komt in 1314 reeds voor 37), maar is vermoedelijk eeuwen ouder. In de jaren 1660-1714 heeft men verschillende werken uitgevoerd en de Erfdijk gelegd, die langs de Zwarte Leeuw liep en de Helvoirtse of Oudedijk verving. De Erfdijk was 80 roeden lang, namelijk van het brugsken tot aan 't Eind 49,5 roede en van het brugsken in de richting van Vught 35,5 roede 38).
In 1715 is de Erfdijk opnieuw opgemaakt en onder de erfgenamen van de Helvoirtse gemeint verdeeld. De erfgenamen van de Essche gemeint, die de Oudedijk onderhielden, weigerden hun medewerking aan het onderhoud van de Erfdijk 39). Ongeveer bij de tegenwoordige Vossenklem kwamen de Erfdijk en de Oudedijk weer bij elkaar.
De Molenstraat leidde naar de Helvoirtse molen. Bij de molen kwamen ook de weg naar Voort, de Raamse- of Gestelsestraat en de Achterstraat uit. Het is jammer, dat de Rijksweg, die omstreeks 1820 werd aangelegd, de situatie zo onoverzichtelijk heeft gemaakt. De molen, die gebouwd was op de grens met Haaren, was evenals de kerk een plaats, waar men uit de gehele gemeente naar toe trok en die derhalve het ontstaan van wegen in de hand werkte. "Omtrent de Helvoirtsche molen aen de Boschbane" (Oisterwijksebaan) stond in de middeleeuwen de Sint Nicolaasstok, een houten offerpaal met het beeld van St. Nicolaas, waar de reizigers offerden ter ere Gods 40).
Bij de molen lag de Voort, die zonder twijfel een overgang of waadstap in de Elsbroekselei is geweest. Men kon over de Voort en dwars door het broek via de Esschervoort naar Esch, dat men bereikte over "de Hoge-brug by 't Mannengasthuys als men nae Helvoirt gaet (41)". Ook kon men in de zomertijd over de Voort naar Vught. Of de weg via de Voort een oudere weg is naar Den Bosch dan die via de Helvoirtsebrug weet ik niet, maar ik acht het niet onmogelijk. Bij de Voort lag de Wyngaertranck, die in later tijden een boerderij was, doch m.i. aanvankelijk een herberg was. Zeker is, dat de weg over de Voort naar Esch langzamerhand in onbruik raakte door de aanleg van de Esschebaan, die in 1616 voor het eerste wordt genoemd (42). De Esschebaan was van plaatselijke betekenis, doch vormde tevens een verbinding tussen twee belangrijke wegen , te weten de weg van Den Bosch over Helvoirt naar Tilburg en de weg van Den Bosch over Esch naar Maastricht en Luik.
Men kon ook van Helvoirt via Nieuwkuik naar Heusden en verder reizen, doch alleen 's zomers. In de winter was het vondel meestal overstroomd, zodat men zich moest laten overroeien door de veerschipper op Nieuwkuik.
Uit het bovenstaande blijkt wel, dat Helvoirt een belangrijk verkeersknooppunt was, waar men moeilijk omheen kon. De passage was afhankelijk van drie bruggen: de Helvoirtsebrug, de Loversebrug en het vondel naar Nieuwkuik. Ook de Loversebrug "op den Dystelberch op de baen nae Breda"(45), was in de winter dikwijls onbegaanbaar door hoog water. In dat geval gingen de passanten dwars door Helvoirt en bereikten bij de Zwarte Leeuw de Helvoirtsebrug, waarna ze over Vught naar Den Bosch konden reizen. De Loversebrug was zoals gezegd in onderhoud bij Helvoirt voor de helft en Vught en Cromvoirt elk voor een kwart. Bij deze brug lagen ook enige herbergen, o.a. de Reizende Man en De Hoendernest. De Helvoirtsebrug was in onderhoud bij Helvoirt en Haaren (44). Beide bruggen lagen over de Broeklei, Vroeger Ley of Leyde genoemd, zijnde een benedenloop van de Beerze, die in verbinding stond met de Run of Esschestroom en uitmondde in de Loonse turfvaart (45).
Behalve deze bruggen waren er nog enige bruggen en schoren, waarvan de onderhoudsplicht blijkens een opgave van 1753 verschillend was geregeld (46):
1. De Boterbrug, gelegen in de Molenstraat, ter plaatse waar nu een duiker is. Deze brug is niet genoemd naar de Botermijn, die enige tientallen jaren geleden te Helvoirt bestond, maar de naam is eeuwen ouder (47). De regenten van Helvoirt hadden het onderhoud van deze brug.
2. De beer of schoor in het Waterstraatje. Het onderhoud is omstreeks 1750 aan de naastgelegen geërfden gegeven.
3. "Het schoor leggende in de straat naar het Gestelse Heycke". Omstreeks 1750 door de Domeinraad aan de naastgelegen geërfden in onderhoud gegeven.
4. Het brugje in de Raamsestraat over de Raamseloop. In onderhoud bij Haaren, Udenhout en Berkel als deelgenoten in de Haarense gemeint.
5. "De brug leggende over de Raamseloop in de Schoordyck by het bosch van de Abdye van St. Seertruiden".
in onderhoud bij de eigenaren van de Ossenweyde.
6. De brug voor in de Gyselsestraat bij het erve van Adam van Mierdens Gasthuis. In onderhoud bij Helvoirt
en Udenhout.
7. De Bunschotsebrug over de Hoge of Landlei in de Gijzeisestraat. In onderhoud bij Helvoirt en Udenhout.
8. De twee schoren of beren op de Distelberg over de Henxtvenseloop. In onderhoud bij de naastgelegen geërfden.
9. De brug bij het kasteel van Swijnsbergen (Kasteelbrug). In onderhoud bij de gemeente Helvoirt.
Noten

1). Mr. H. Hardenberg. Het ontstaan van de Vrijheid Tilburg. In: Van Heidorp tot industriestad.
Tilburg 1955.
2). Kleine Meierij XIX nr. 5/3.
3). Kleine Meierij II nr. 3.
4). bes. Staten-Generaal van 26 november 1717.
5). Brabants Heem IX nr. 1.
6). G.A. Helvoirt nr. 121.
7). Enklaar, De gemene gronden in Brabant, nr. 44.
8). G.A. Helvoirt nr. 121.
9). Ibidem nr. 86.
10). Zie Kleine Meierij III nr. 7.
11). G.A. Helvoirt nr. 86.
12). R.A. Den Bosch, R. 1489 fol. 382. Zie ook Kleine Meierij II nr. 9 en IV nr. 7.
13). G.A. Helvoirt nr. 121.
14). Ibidem.
15). Ibidem.
16). Enklaar, De gemene gronden, nr. 44.
17). G.A. Helvoirt nr. 122.
18). R.A. Den Bosch, P. 49 fol. 134.
19). G.A. Helvoirt nr. 122.
20). Ibidem.
21). Ibidem nr. 3 fol. 113.
22). Ibidem nr. 4 fol. 9v.
23). Ibidem nr. 122.
24). Ibidem nr. 121.
25). Kleine Meierij 1 nr. 2.
26). Kleine Meierij X nr. 1.
27). G.A. Helvoirt nr. 3 fol. 188.
28). Ibidem fol. 81v.
29). J. Cuvelier, Les denombrements des foyers en Brabant. Zie ook G.A. Helvoirt nr. 384.
30). G.A. Helvoirt nr. 4 fol. 40.
31). Ibidem nr. 3 fol. 188.
32). ibidem nr. 1 fol. 68.
33). Ibidem nr. 8 fol. 144.
34). Ibidem nr. 8 fol. 126v.
35). Ibidem nr. 1507.
36). G.A. Esch nr. 64.
37). Ibidem nr. 52.
38). G.A. Helvoirt nr. 113.
39). G.A. Esch nr. 69.
40). R.A. Den Bosch, 2.1213 fol. 43; Kl.M. VII nr. 6
41). G.A. Esch nr. 72.
42). Ibidem nr. 661.
43). G.A. Helvoirt nr. 3 fol. 94, 186.
44). Ibidem nr. 1 fol. 79v.
45). Kleine Meierij II nrs. 5, 6, 7.
46). G.A. Helvoirt nr. 1 fol. 79v.
47). Kleine Meierij II nrs. 5, 6, 7.
48). Kleine Meierij III nr. 5.
49). G.A. Helvoirt nr. 1 fol. 70, 72v, 82.
Geschiedenis en inventarisatie van het archief
Aanwijzingen voor de gebruiker
Regestenlijst van -meestal- papieren afschriften

Kenmerken

Datering:
1340-1814
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch