Schepenen van ’s-Hertogenbosch oorkonden dat Laurens van Kessel, secretaris van ’s-Hertogenbosch, aan Pieter Schuijl, schepen van ’s-Hertogenbosch, raad en rentmeester van de geestelijke goederen in ’s-Hertogenbosch en het kwartier van Maasland, een jaarlijkse erfcijns van achttien Carolusgulden en zes stuiver verkocht heeft uit twee bij elkaar liggende kampen hooi- of weiland, zeven morgen groot in de parochie van Nuland, ‘Int Seven Bu[del]’ genaamd, tussen het erfgoed van de kinderen van Emera Wouters enerzijds en van de erfgenamen van Mathijs Herbers Mathijss., strekkend met het ene einde op de voorste hoofddijk en met het andere op de achterdijk of de hertogwetering, op voorwaarde dat de verkoper de cijns altijd zal mogen lossen met 3[16] Carolusgulden. De kapitale lospenningen die voor deze cijns zijn ingekocht, zijn afkomstig van de lossing van 2.066 gulden door de weduwe van François Blom aan rentmeester Schuijl ten behoeve van het Clarissenklooster te Boxtel.
Getuigen : schepenen van ’s-Hertogenbosch: Arnoud van Thienen en Justus Verster.