Archieven

87 Aelken weduwe van Jan Henrick Jan Henricks als vruchtgebruikster van het bezit van wijlen deze Jan, daarin voor een helft, verder Jan en Dierck broers en zoons van wijlen Adriaen de Bresser door deze Adriaen verwekt bij wijlen diens vrouw Ariken, verder Henrick Gerit Franssen die handelt voor genoemde Ariken als weduwe van Adriaen de Bresser, zijnde erfgenamen van Macharis zoon wijlen Jacop daarin voor de andere helft, hebben een deling gemaakt van het volgende bezit. Genoemde Arieken wat betreft het vruchtgebruik krijgt de twee achterste gebonden van het huis met de hele hofstad en een stuk van de tuin daarnaast, maar deze helft zal overdwars ongeveer 10 voet kleiner zijn dan de andere helft, alles te Boxtel in de herdgang van Roont, belendend de gemeenschappelijke straat, de weduwe van Adriaen de Bresser, de andere helft ervan. Het perceel is zonder de twee kleinste eiken die er staan en er moet de grondchijns van worden betaald. Genoemde Jan en Henrick mede namens genoemde Arieken krijgen de voorste helft van het perceel, met het huis staande op het erf van Aelken, zoals tussen nu en a.s. Pasen ... ter zelfder plaatse als voor gelegen, belendend de weduwe van Gerit Jan Teunis, de weduwe van Adriaen de Bresser, de gemeenschappelijke straat, Willem Michiels van de Briel (?), het andere erf ervan afgedeeld zijnde. Nog krijgen ze de twee kleinste eikenbomen staande op het andere erf en die moeten per eerstkomende bleckenstijd worden gekapt. Daaruit een lopen rogge per jaar te betalen aan de weduwe van Jan Michiels van de Zande en de helft van de grondchijns. De delers doen over en weer afstand van aanspraken op elkaars erfdeel en zullen alle lasten op het bezit samen afhandelen en elk zal de lasten verder op het eigen erfdeel zo betalen dat de ander ervoor is gevrijwaard. Datum 23 januari 1631, getuigen Jan Claes Goossens en Frans Janssen als schepenen.