Archieven

451 Gijsbert Paulssen, schepen te Sint Michielsgestel en Handrick Cornelissen van der Oort (40), woonachtig te Gemonde en wel beiden, met een verklaring t.b.v. Geraert Janssen van der Loo nl. dat Bernaert Peter Bernaerts verschillende keren ten huize van Gerit van der Loo, zowel bier als brandewijn, alle kermismensen bij zich riep, ze tracteerde en beschonk en het gelag afsprak zeggende tegen Gerit of zijn vrouw: “Onthoude gij u dinghen, gij weet wel waer gij dat sult vijnden; Gijsbert de eerste attestant verklaart diverse keren met hem gedronken te hebben en nog wel in het bijzonder heel goed te weten, dat omtrent Bamis [=1 oktober] genoemde Bernaert bij van der Loo was, komende van Heirlaer, zoals hij zei en aangezien hij enigszins was beschonken, riep Bernaert tegen van der Loo en zijn vrouw: “So tapt, scep op, gij weet waer gij u gelt aen sult vinden”; ook meent Gijsbert nog te weten, dat Bernaert toentertijd veel bier dronk en brandewijn heeft gedronken, zodat hij ten enenmale dronken werd en ook Gijsbert riijkelijk te drinken gaf en onder het drinken tegen Gijsbert zei: “Ten compt daer niet op aen, wij (denoterende Gerit en hemzelf) en sijn nae niet effen, sij weten wel waer sij hun gelaech aen sullen vinden.” Handrick de tweede attestant bevestigt het bovenstaande. Getuigen: Jan Janssen Spierincx en Jan Dirckssen van Liemde.