Archievenoverzicht

1 Deling van de nagelaten goederen door de kinderen en erfgenamen van Dirck Aert van Eert verwekt bij Heijlken Claes Gerrits zaliger, zijnde Aert Dirck van Eert, Hendrick Dirck van Eert, Jan Hendricks weduwnaar van Leijsken Dircks van Eert, geassisteerd door Aert Dirck van Eert als voogd over zijn minderjarige kinderen, Jan Aerts van der Mee als voogd in plaats van de afwezige broers en Anneken Dircks van Eert geassisteerd door Jan Thijssen en Hendrick Dirck van Eert als voogd over haar kinderen verwekt door Aert Jan Thijssen en Peter Driessen in twee verschillende huwelijken. Hendrick Dircks en Anneken Dircks krijgen toebedeeld 'een half huijs met het lant daer aen gelegen, groot ontrent voor de helfte ses ofte seven loopens' aen de Laege Heij, e.z.: het goed van Aart Jan Teunis; a.z.: de weduwe van Willem Aert Bouwens; e.e.: de gemeijnte van Vechel; a.e.: Arien Aerts. 'Een stuck lants genoemt den Heijacker, groot voor dese helft ontrent ses loopens' aen de Heij voorschreven, e.z.: het goed van Jan Matthijs Jansen, a.z.: Philips Jan Teunis, e.e.: Willem Peters cum suis, a.e.: de gemeijnte. 'Een vierendeel hoijvelts aent Hintelt, genaemt Huijgenbosch, groot ontrent eenen buunder', e.z.: de heere Blootenburg cum suis, a.z.: Aert Donckers cum suis, e.e.: de heer van Zutphen, a.e.: Marten Jan Thijssen cum suis. 'He vierde gedeelte in eenen heijcamp ter plaatse voorschreven met sijne reengenooten als vooren'. 'Welcke goederen sijn deijlbaer met de weduwe Aert Reijnders ende de kinderen Jan Lambert Hensen'. 'Waar uijt dat verders worden gereserveert drie popelboomen, twee esse boomen ende een willig'. 'Eenen hoijbeemt genoemt Philipsen beemt, groot ses karren hoijgewas' over de Citerse Hoeve, e.z.: Hendrick Jan Aerts, a.z.: Jan Jacobs cum suis, e.e.: Jan Thijssen cum suis, a.e.: Teunis Hendrick Lamberts cum suis. 'Eenen hoijbeemt op Ham, groot ontrent een kar hoijgewas', hooiende met Jan Joordens cum suis, e.z.: Jan Joordens cum suis,

2 Voor de stadhouder van de heer Gerard van Crommon, hoofdschout van Peelland en schepenen van Vechel verschenen Adriaen Goossens en Thomas, Peter en Ariaen, zonen van Adriaen Goossens voorschreven, die Paulus Jansen, 'priester tot Rottselaar onder de hooftstadt Loven' machtigen om te innen van 'den baron van Rasie tot Linnen et cetera' bedrag dat Adriaen Goossens toekomt en een rente van 2 gulden en 10 stuivers, afkomstig van de goederen van Aert Teckers tot Houwaart. Getuigen: J. Boor en Jan Goijaerts en A. Verputten, schepenen, en H. Bijmans, substituut-secretaris.

3 Voor de stadhouder van Gerard van Crommon, hoofdschout van Peelland en schepenen van Vechel is verschenen Barent Jansen Kriel, mede optredend voor Hendrick Burghout, die monseigneur Matthijs van Lee, 'procureur binnen Gemert woonagtig' machtigt om namens hem voor schepenen van Vechel een proces aan te gaan tegen Paulus Aerts, 'inwoonder aldaer' over een bedrag van 120 gulden en 10 stuivers, voor 'drie beesten die hij Paulus Aarts ten behoeve van den constituant cum suo verkogt heeft', volgens een handschrift van 15-04-1684. Getuigen: J. Boor en Adrij Smits, Jan van der Mee, Jan Tonis van Eert, A. Verputten, Lambert Gerits en Jan Goijaerts, schepenen en H. Bijmans, substituut-secretaris.

4 Cornelis van der Hagen en Ariaen Verputten, schepenen van Veghel verklaren op verzoek van Jan Jacob Hendrickmans, 'ingeseten deser plaetse, op het rapport ende aangeven dat desselfs kint onnooselijck was verdronken, ons hebben vervoegt aan sijne woonhuijsing alhier op het Havelt, al waer wij aanstonts op onse aankomst hebben bevonden dat dijn kint oudt ontrent drie jaeren sijnde een soontie in de gragt bij ofte neffens sijne wooninge int water doot ende verdroncken leijde ende dat daerop den requirant ende Marij Luijcas sijne vrouw en andere naburen aenstonts bij ons sijn gekomen, verklaerende dat het selve kint met andere naburige kinderen voor deselve huijsing weijnig tijts te vooren nog hadde sien speelen des middags ontrent een uere en dat de requirant nergens op gedenckene ontrent de selve tijt sijnde op dat moment uijt sijn huijs komende, seer onverwagt en tot sijn groote droevenisse bevonden heeft dat het kint in de gragt verdroncken lag, sonder dat eenige de minste teeckenen vant selve ongeluck te voorens gesien, gedagt ofte gehoort heeft.' Jacob van Geelkercken, 'als ondervorster', legt beslag op het lichaam. Getuigen: C. van der Hagen en A. Verputten, schepenen.