Een soort bos en heide gebied, “Spanjersvaart”, op een half uurtje lopen van ons internaat, was onze favoriete wandelbestemming. Daar gingen we vaak, in de warme zomerzon, in de zandkrater holen maken. Achteraf zeker niet ongevaarlijk, omdat ik de fanatiekste graver was en slaagde mezelf helemaal te laten verdwijnen in mijn gegraven zandgrondhol.
Mijn gedrag was opvallend rustig, sinds ik mijn fatamorgana’s van een warme ‘thuis’komst had opgegeven. Alle broeders, die voor mij de verantwoording droegen, hadden dat opgemerkt. Ook had ik geen noemenswaardige problemen meer met broeder Sjors hoewel ik zover als mogelijk was uit zijn buurt bleef.
Klassikaal gingen wij onder leiding van onze altijd glimlachende klasbroeder Polycarpus aardbeien, rode bessen en kersen plukken en brachten regelmatig een bezoek aan de boerderij van het internaat die grensde aan onze Albano sportvelden en -complexen. Daarheen gaan was voor mij steeds een hoogtepunt. Ik was nu eenmaal gek op dieren en vergaapte mij aan die giga dekstier met de ring in zijn neus. In een van de schuren stonden enorme landbouwmachines waaronder een aantal tractoren. Ik zag onmiddellijk dat de sleuteltjes er nog in zaten en sommige hadden geen sleuteltjes nodig om gestart te worden, volgens een Zeeuwse boerenzoon uit mijn klas. De invalbroeder, die ons begeleidde, was op een voetbalveld met de andere jongens aan het voetballen. Daarbij werd ik nooit gemist, omdat ik niet van voetballen hield!
De bonkige boerenzoon, die met mij de machines bekeek en toelichtte hoe en waarvoor die machines gebruikt werden op zijn vaders bedrijf van ruim 600 hectare, ging er weer vandoor om te gaan voetballen. Ik voelde me nu weer vrij en ging meteen op een enorme tractor zitten. Ik zat vrolijk te veren op de stalen zetel met die rare gaten die waarschijnlijk dienden als ventilatie en vrije afvoer van de boer z’n bruine bonendarmgassen, wanneer hij teveel van zijn uien en die bruine bonen gegeten had. Al snel begon ik meer spanning te zoeken. Die was nu verrassend binnen mijn handbereik. Zonder ook maar een seconde over eventuele gevolgen te denken, startte ik de prachtpatsers kolos. Het geluid en de dieselrook was overdonderend in die relatief beperkte ruimte. Niets geleerd hebbend kennelijk van mijn paasvakantie stunt met Oom Wim zijn nieuwe Lincoln Continental, die ik zwaar beschadigde in dezelfde vlaag van overmoed, gaf ik, opgewonden over MIJN veroorzaakte krachtherrie, een willekeurige ruk aan een handel aan de stuurkolom. Ik dacht, er zal nu toch wel iets gebeuren! En dat deed het! De tractor schoot vooruit en van schrik vanwege de toch nog onverwachtse schok voorwaarts, trok ik aan nog een andere handel in de hoop dat de tractor iets in ‘woede’ zou minderen. Edoch, die handel bleek het gas te zijn! Aan het stuur zat, heel onlogisch voor mij, het gas! Hij stond in een mij onbekende hoge gearing, waardoor hij met een soort woeste sprong met mij aan de haal ging. In een flits zag ik ook twee voetpedalen, die aan elkaar vast zaten met een verwijderbare beugel. Dat waren de remmen! Te ver van mij verwijderd in deze panieksituatie. Ik had nu mijn handen te vol aan het sturen waar ik 0,0 ervaring mee had. Het enige wat ik ternauwernood kon voorkomen was, dat ik met deze op hol geslagen landbouwkrachtpatser dwars door een houten en stenen muur zou knallen! Een flink spoor trekkend in de harde zand en landbouwoliebodem draaide ik met de brullende machine ongewilde rondjes. Ik hield het stuur zoveel het mogelijk was naar links waarbij het puur geluk was, dat niets op die toevallig gekozen paniek route in de fatale weg stond! Het bleek dus, dat deze, vervloekte machine voor mijn lol, een gashandel had, die via een getande geleider, zichzelf vastzette op de stand waarop de bestuurder hem bewust en in mijn geval onbewust had geplaatst. Een soort cruise control in onze auto’s van tegenwoordig. Door het snel naar links draaiend gevaarte met mij als veder lichte ‘bestuurder’, werd ik bijkans naar rechts van die onsportieve stalen tractorzetel geslingerd. Na het zoveelste rondje en vechtend tegen de middelpuntvliedende kracht realiseerde ik mij, dat ik alle handels die ik had aangeraakt terug moest zien te krijgen op hun beginstand.
Het was weer mijn tijd nog niet! Ik overleefde dit hachelijke stadsjongens avontuur en kreeg het landbouwmonster tot bedaren! Ik had met tractor en al kunnen omslaan. Toen ik het contact uitzette keek ik om mij heen om tot mijn blijdschap vast te stellen, dat niemand iets gemerkt had en ik nog steeds alleen in deze schuur aanwezig was. Jammer voor de actieve verslaggevers van ons schoolblad de Kroniek! Had een leuk artikeltje kunnen worden: “Het reptielen ventje van de kleine cour op zoek naar, spinnen op een tractor!”
Zo werd het met de langere dagen en de kortere nachten stilaan tijd om over mijn komende grote vakantie na te denken. Ik voelde mij voor het éérst in mijn leven voor iets levends verantwoordelijk. Mijn lieve beestjes! Zij floreerden onder mijn liefdevolle aandacht en verzorging! Ik gaf ze instinctief alles wat ik nooit gekregen had, echter van wie ik het gretig geaccepteerd zou hebben.Mijn oordeel over onze broeders was meestal niet zo naadloos geschikt om als tekst gebruikt te worden op hun bidprentjes maar, laat ik eerlijk zijn! Mij, een terrarium met levende have geven, bleek opvoedkundig van enkelen een schot in de roos! Je zou kunnen zeggen dat het mij ook nog nuttig bezighield. ‘t Vreemde was, dat ik niet van mezelf hield en mij altijd zeer onverschillig naar de andere kinderen opstelde, waardoor ik geen echte vriendjes had maar in schril contrast daarmee, grote genegenheid voelde voor mijn hartverscheurend kwetsbare schepseltjes, die nu hun leven alleen nog aan mij te danken hadden, zolang zij en ik nog leefden onder mijn absolute goedaardige monarchie.
De mij slechtgezindte opvoeders in mijn huidige status konden niet om deze nieuwe positieve argumenten heen. De vraag bij broeder Overste om mijn verwijdering van het internaat werd steeds minder gehoord. Het bereikte opvoedkundige resultaat werd zelfs gekoesterd door de bedenkers van mijn permanente ban, hoorde ik later.
Broeder Overste had vooralsnog gelijk gekregen. Broeder Sjors vroeg overplaatsing naar bejaardenzorg in Alkmaar, waar hij ooit het licht mocht aanschouwen. Voor zijn nimmer voltooide religieuze vorming werd dat verzoek hem door zijn superieuren niet gegund.
Mijn moeder schreef ik, dat ik met een terrarium met hagedissen en salamanders naar huis zou komen!
“Je denkt het toch niet dat ik zoiets in huis wil?”, schreef Mama, mij liefhebbend terug. Zij was doodsbang van zulke ‘monsterlijke’ diertjes en spinnen waren haar nachtmerries, lichtte ze toe in dezelfde brief vanuit haar luxe kak leven. Ik moest ze maar weer in het bos of in de vijver zetten waar ze vandaan kwamen! Ik had het haar niet gevraagd, maar medegedeeld, dat ik met mijn diertjes op vakantie zou komen! Ik kon onmogelijk zomaar afscheid van mijn vriendjes nemen om in mijn “schijn-thuis” te mogen overnachten en zelf gevoederd te worden?! Wat was er anders nog over van mijn vernietigde nest”warmte” verwachting? Niets meer! Aan broeder Overste vroeg ik, tot zijn zichtbare verwondering, of ik op het internaat mocht blijven tijdens de grote vakantie.
Ik had geen andere keus! Hij was een zwijgzame man die, voor hij ging spreken altijd een grote denk aanloop nodig had waarna hij zijn antwoord in heerlijk ruikende sigarenrook hullend uitsprak. Ditmaal leek het of hij met een mathematische vraag van het simpelste gehalte geconfronteerd werd. Razend snel antwoordde hij, “Dat is praktisch onmogelijk!” Hij beloofde de broeders van het noviciaat te zullen opdragen om voor mijn beestjes goed te zullen zorgen tijdens mijn 6 weken durende grote vakantie. Ik was er zeker van, dat hij dat zou doen en vol vertrouwen in zijn gezag en goede wil naar mij, verliet ik met de stampvolle familiehutkoffer mijn internaat.
Mijn familie was lid van de RK tennisvereniging Leonidas. In hun clubblad werd aangekondigd dat het bestuur een groots jongens zomerkamp in Oosterhout N-Br organiseerde.
Beslist werd door onze familieraad, zonder overleg met de betrokkenen, dat wij, grote broer Gustav en ik met onze twee neven, van Mama’s kant van die partij zouden zijn! De gestuurde brochure gaf aan welke spullen wij mee moesten nemen.
naar het kamp in de bossen van Oosterhout bij Breda gereden. Op naar het Leonidas kamp.
Een ware vrolijke déjà vu voor mij na het Boslust kamp.
Vrolijke bende van baldadige jongens, waarvan Hans en ik als de kleinsten, tot 18 jaar de oudsten waren. Ik herinner het mij ook als een groot feest. Het wassen ’s morgens in de open lucht was een barbaarse vertoning van smijten met water en elkaar in een van de grote teilen proberen te duwen. Verbaal onder luid gejuich wanneer er weer een kopje onder gegaan was en kletsnat zich daarna probeerde af te drogen. Met natte handdoeken kon je meer lol beleven dan ik ooit gedacht had. Je kon er prima mee slaan. De eikeltjes onder de kampleden waren voortdurend het lijdend voorwerp bij de sterkste jongens. Daar hoorde ik gelukkig nooit bij, maar mijn grote broer Guus wel!!! Wanneer ik zag, dat hij weer aan de beurt was, vond ik dat bepaald niet leuk. Ik had echter redenen te over om juist mee te pesten! Regelmatig probeerde ik te voorkomen dat hij weer gepakt werd. Een, tegen mij altijd overdreven aardige, beer van een grote jongen vroeg ik, of hij mijn broer niet kon helpen wanneer ze weer achter hem aanzaten? Instinctief voelde ik, dat hij dat wel zou doen voor mij, wanneer ik hem dat zou vragen. Mijn broer had geen last meer van die groepspesterij.
Er werden allerlei woeste liederen gezongen, die iedereen blijkbaar kende in deze tennisclub. Aan de primitieve bostafels was het ook in mijn herinnering altijd feest. ’s Middags gingen we op onze fietsen, die met een grote vrachtwagen ons waren nagebracht, naar het Oosterhoutse (toen nog) openlucht Zwembad “ de Warande “. Ik kon zwemmen als een waterrat maar was altijd bang in troebel water. Die overdreven aardige beer, die mijn broeder’s onbezoldigde bodyguard was (wat broer Guus niet eens mócht weten), gaf mij opvallend veel aandacht. Ik was volstrekt argeloos naar hem en vertrouwde hem toen hij mij mee het troebele diepe in praatte. Alleen als er iemand met mij zwom, durfde ik daar te zwemmen. Mijn fantasie sloeg steeds op hol wanneer ik mij verbeeldde, dat er een grote haai onder mij zwom die mijn benen wilde afbijten. Die overdreven aardige beer pakte mij soms boven zijn hoofd uit het water en gooide mij ver het water weer in. Ik kraaide van plezier en vond hem daarom wel aardig.
Totaal ontspannen opgaand in de kampvreugde en genietend van de speelse afwisseling van onze bezigheden genoot ik weer mateloos.
Het slapen was voor mij herkenbaar zoals wij op Boslust sliepen. Ik had weer een bovenbed! Het was nu zomer en er was geen smeulende Boslust openhaard nodig.Ik kan mij niet meer herinneren waar mijn broer en neven sliepen. Pas de tweede nacht bemerkte ik, dat die overdreven aardige beer in het bed onder mij sliep. Later bleek dat hij met een andere jongen na de eerste nacht, die slaapplaats geruild had. In mijn oververmoeidheid overviel de slaap mij vrijwel onmiddellijk. Ik was ingeslapen op mijn rechter zij. Plotseling werd ik wakker omdat ik bijna stikte. Slaapdronken voelde ik een hand op mijn mond en neus en een andere hand voelde ik bij mijn plasser!!! Ik wist mij uit die adembenemende en verstikkende greep te bevrijden door in de hand te bijten en toen ik echt wakker was, leek het alsof ik alles gedroomd had. Ik zag niemand meer toen ik mij had omgedraaid! Er was geen elektrisch licht.
Het Hollandse klimaat begon onze zomerse feestvreugde te “vergieten.”
Op een stormachtige en regenachtige middag na het kamp ’diner’ gingen Guus, Wim, Hans en ik een stuk fietsen. Kan het nog onschuldiger?
Met tegenzin trapte ik mee tegen die keiharde wind in de niet aflatende stromende regen. Waarom in godsnaam deze marteling dacht ik in mijn achterlijk ongewone sociale volgzaamheid.
Na ons waardeloze en zinloze fietsen, reden wij op een dijk waar aan onze rechterkant een riviertje en aan onze linkerkant zag ik een gigantische lichtmast van de Brabantse elektriciteitsmaatschappij PNEM middenin de wei. Razend verveeld als ik in mijn volgzaamheid was, smeet ik mijn fiets tegen de dijk en rende enthousiast solo naar deze fantastische onverwachte uitdaging.
Zonder een seconde te denken, laat staan te lezen hoe dit streng verboden en dodelijk gevaarlijk was, begon ik de steile trap naar de eerste vlonder te beklimmen. ik voelde al klimmend de ladder trillingen maken die niet door mij kwamen. Mijn neefje Hans vond dat ook wel wat en volgde mij op enige afstand. Ook zijn broer Wim, die drie jaar ouder was dan hij, zag die uitdaging ook glimlachen en volgde ons op inmiddels grotere afstand. De klim leek eindeloos en ik ging met mijn verstand op 0 maar doel gericht zo snel ik maar kon hoger en hoger met alleen de top in mijn kop als einddoel. Neef Hans bleef moedig ergens, wel ver achter, in mijn kielzog. Mijn broer Guus stond, zoals altijd en overal wanneer ik in actie was, op kritiekveilige afstand ons te bekijken, zonder zijn gedachten prijs te geven over onze plotselinge, doch kennelijk bezienswaardige apendriften. Neef Wim had het halverwege, om mij toen niet duidelijke reden, opgegeven en was zonder mijn einddoel te bereiken aan het afzakken. De wind joeg guur om ons heen en de regen bleef onophoudelijk proberen onze pret tevergeefs te verpesten. Van smal platform naar platform met steeds aan de andere kant van de taps toelopende mast de aanwezige kaarsrechte steile ladder, die pas eindigde zodra die tegen de schuine poot van de mast daar weer zou komen. Dan kwam je weer op het volgende platform, waarna je over dat smalle ding naar de andere kant van de mast liep om vervolgens de volgende ladder weer te beklimmen enz. enz.
Onvermoeid en opgewonden bereikte ik de relatief smalle top van de mast. De stalen bodem was nu van de vier poot tot poot van de mast en fungeerde normaliter als de plaats waar de monteurs hun technische arbeid konden verrichten. De afmeting van dat platvorm was ongeveer 2 ½ bij 2 ½ meter. Ik stond nu dichtbij schuin onder die enorme trossen binnen handbereik waar de stalen stroomkabels aan hingen.
Hans was iets achterop geraakt maar kwam ook door het enige trapgat naar boven. De wind gierde hier bijna oorverdovend. Het eerste wat ik nu pas zag was het fantastische uitzicht over de bossen en heiden van dat gebied. Het zien van ons kamphuis was voor mij de rede om enthousiast naar mijn neef tegen de wind in te schreeuwen en wijzend in de richting waar hij moest kijken,
“ Ons kamphuis de Singel!!!” Toen ik naar hem wilde kijken of hij mij gehoord en begrepen had, zag ik hem niet meer!
Op datzelfde moment hoorde ik boven het geluid van de gierende wind een geluid, alsof iemand met een hamer tegen die stalen mastconstructie aan het slaan was. Ik keek naar beneden en duizelde bij de aanblik van mijn neef Hans. Hij had, toen hij nog bij mij boven was, waarschijnlijk richting mijn verwijzende hand turend op zoek naar ons kamphuis, een stap naar voren gedaan. Toen moet hij precies door het enige gat van de ladder naar beneden gestort zijn!. Hij lag halverwege de hoogte van de mast, op een smal vlonder van +/- 40 centimeter breed, met een been naar beneden slingerend in de briesende wind.
Ik dacht dat ik gek werd van angst. Bij iedere tree, die ik lager op weg naar hem ging, bad ik instinctief, “Oh, moeder Maria, redt mijn neefje Hans, laat hem niet sterven!” Toen ik dichter bij hem in de buurt kwam, hoorde ik Hans weerzinwekkend en hartverscheurend kreunen. Daar heb ik daarna nog vaak van gedroomd. Het grootste wonder was, dat hij niet recht naar beneden gevallen was, maar geregeld tegen en tussen slangen naar beneden viel om onlogisch op de smalle overloop, ver schuin van onder zijn vertrekpunt, te blijven steken in zijn val. Volstrekt buiten mezelf van afschuw en angst keek ik naar de rede van zijn gekreun. Het finaal afgebroken bot van zijn rechterbovenarm stak dwars door zijn op die plek gescheurde kaki hemd! Hij kermde, “ Laat mij niet alleen, laat mij alsjeblieft niet alleen!”
Neef Wim zag tijdens zijn bijna voltooide afdaling (als gevolg van zijn plotselinge, gezond werkende verstand?), Hans zijn schoenen door de lucht vliegen en hoorde gestamp tegen de stalen constructie. Hij dacht dat wij een grap maakten. Tot hij besefte dat er een gruwelijk ongeluk gebeurd was met zijn jongere broertje. Hij wist niet hoe gauw hij weg moest komen. Mijn ‘grote’ broer Guus was er ineens ook niet meer. Zij waren net hun moeders helden en meest geliefde kinderen die nooit iets fout deden.
Op de dijk stond een Belgische auto met een vrouw die iets aan het lezen was terwijl haar man aan de waterkant zijn hengel, voor een heerlijk? Hollands riviervisje, het slechte weer trotseerde. Ik schreeuwde zo hard ik kon met mijn kleine stembanden tegen die keiharde wind in om hulp. Wim en Guus waren verdwenen. Zij hadden de hulp moeten bieden door een auto aan te houden etc. etc.
De vrouw in de auto hoorde, ondanks haar gesloten autoruiten vanwege de regen, mijn geschreeuw en meende dat haar man iets wilde. Kennelijk was door de wind mijn kindergeluid onherkenbaar vervormd. Zij stapte de auto uit en ging de dijk af naar haar vissende echtgenoot in nood? Toen ze samen op zoek gingen naar het “Help” geschreeuw, zagen zij vanaf de dijk Hans en mij halverwege de hoogte in die levensgevaarlijke spanningsmast van de PNEM. De man had volgens zijn vrouw hoogtevrees, maar desondanks rende hij zo hard hij kon naar de mast en begon moedig naar boven te klimmen. Er waaide ook bloed naar beneden en hoewel niemand, behalve ik, zien kon hoe ernstig Hans eraan toe was, bleek het zonder enige twijfel, dat er iets ernstigs daar boven aan de hand moest zijn en dat wij nog kinderen waren. Ik legde voorzichtig het naar beneden hangend been naast Hans en toen eindelijk de man boven was, wist ik niet hoe gauw ik daar weg moest komen. Deze volwassen man wist wel wat er moest gebeuren. Voor hij naar de mast rende had hij zijn vrouw opdracht gegeven de eerste de beste auto aan te houden om die mensen te vragen de politie en de brandweer te alarmeren. Er was ook even later een Benedictijner monnik op een fiets, die de heilige absolutie ging geven in het laatste Heilige Sacrament der Stervenden. Of de geestelijke gebeld was of niet, dat weet ik niet maar hij vroeg mij gehaast of ik wist of het ernstig was met het slachtoffer. In ieder geval was hij door mij niet meer gezien op de plaats van het ongeluk! En door Hans ook niet toen hij heel veel later de ziekenwagen werd ingeschoven.
Van alle kanten kwamen er nieuwsgierige en op sensatie beluste mensen uit auto’s toegesneld en iedereen moest weten wat er aan de hand was. De zegenende geestelijke beantwoordde de vragen. Ik keek toe hoe de politie en de brandweer arriveerde. Aan 4 koorden werd een brancard mee naar boven getrokken. Pas heel veel minuten later lag Hans stevig vastgebonden op die brancard. Die brancard had vier banden, in iedere hoek 1, die zowel van bovenaf als wel vanaf beneden, tijdens de afdaling van nog ruim 30 meter, de brancard moesten leiden om het slingeren in die razende wind te voorkomen. Beneden stonden vier mannen met de banden in verbinding met de dalende brancard en boven hetzelfde aantal mannen, die weer uiterst voorzichtig de banden strak houdend lieten vieren.
De ziekenwagen was met veel lawaai ook gearriveerd en het aantal schaapachtige toeschouwers bleef maar groeien ondanks het slechte weer. Toen Hans in de ziekenwagen geschoven werd, fietste ik alleen naar ons kamp. Ik was meteen verbaasd over de onbewogen sfeer die daar heerste. Niemand wist wat, noch dat er iets ernstigs gebeurd was. Pas toen ik het aan een leider vertelde gingen de leiders van ons kamp onmiddellijk naar de vervloekte plek des onheils. Ik vertelde neef Wim en Guus wat er gebeurd was. Ik zal tot mijn dood nooit begrijpen hoe vreemd zij gereageerd hebben en zij zullen nooit toegeven wat hun werkelijke reden was om a.h.w. te vluchten van de plaats van het ongeluk. Ik denk, dat zij probeerden te ontsnappen van hun verzaakte verantwoordelijkheid bij de familie om het z.g.n. niet te hebben geweten wat er precies gebeurde. Onmogelijk dat zij het beiden niet gezien hebben. Zij konden het misschien niet aan? God zal het weten!
Mijn peetoom en tante waren natuurlijk gebeld en niet veel later kwamen in het knarsende grind oom Wim achter het stuur met tante Rietje ernaast, hun zoon Wim ophalen. Hans en Wim hun spullen werden haastig ingepakt en tegen mij
,hun petekind, werd geen woord gezegd. Ze vertrokken en dat was het eind van het kampfeest voor mijn beide neefjes in gezelschap van hun altijd zo “verrassende” neefje Wimpie Degens. Helemaal helder was die sarcastische conclusie, in mijn familie altijd gehoord, doch niet in de juiste toedracht van het gebeurde. Gezien het feit dat hun zoon, en broer van Hansje, per slot van rekening 2 ½ jaar ouder was dan ik en mijn oudste broer passief hadden ingestemd. Waarom kreeg ik alles dan weer volledig op mijn kerfstok? Zo was het nu eenmaal in mijn jeugd en het is zo altijd in mijn leven gebleven! Hans heeft het echter wel dankzij mij overleefd, want hij was veel bloed aan het verliezen en dankzij mijn volhardende gegil van minstens tien kostbare minuten zonder resultaat, had die Belgische held zijn arm doeltreffend afgebonden.
De dagen na het ongeluk scheen de zon weer volop en gingen wij iedere dag naar het zwembad het de Warande of het Breda’se bad het EI. Ik werd regelmatig de dag na het ongeluk uit het water geroepen om journalisten het verhaal te doen. We hadden uitgebreid het Brabandts Dagblad opgevrolijkt. In die context was dat helaas een dubieuze eer. Wij, met zijn allen, waren zo “stadsdom” of juist hondsbrutaal om het bord, “Levensgevaarlijk- Hoogspanning” genegeerd te hebben. Het Goddelijk gestuurde toeval wilde, dat juist en alleen DIE dag geen stroom op de kabels stond. Alvorens die monteurs en onderhoudsmensen naar het door ons bereikte bovenste platform klommen, zo dicht bij de trossen waaraan de kabels hingen, werden zij voorzien van professionele veiligheidsriemen, waaraan bovendien nog eens 2 haken aan lijnen zaten, die zij, per gestegen traptrede, keer op keer, voor zij hun voet op een hogere tree plaatsten, op hoofdhoogte om beurten verhingen, werd met de grootste precisie de stroom op de kabels afgezet! Vervolgens werd vele malen gecontroleerd of het zeker was, dat de stroom uit stond! Hans en ik waren zonder enige twijfel geëlektrocuteerd wanneer we, of een dag eerder of een dag later, mijn onzalige idee ten uitvoer gebracht hadden.
De Belg heeft een flinke financiële beloning van oom Wim gehad voor zijn Hollands-Vlaamse heldendaad en Hans heeft in het Ignatius ziekenhuis in Breda zijn vele operaties van nog meer breuken redelijk doorstaan.
Ik kreeg de familie PNG.
Nooit is zijn arm helemaal goed gekomen en ik hoorde later, dat Hans lange tijd in een soort gipsbed moest slapen. Ik en alleen ik mocht hem nooit bezoeken. Mijn ster in mijn familie was nu meters onder het A.P. gedaald en is, tot hun dood ons tenslotte scheidde, daar altijd blijven hangen. Ik was vanaf dit voorval volgens mijn moeder de persona non grata in mijn familie. Ik was 11 jaar!!
In ons kamp was plotseling veel voor mij onduidelijke consternatie rond die overdreven aardige grote beer die het voor mijn broer zo goed opnam met zijn fysieke overwicht. Hij werd ergens van beschuldigd, waarvan wij jongsten geen weet mochten hebben. Er werd gefluisterd en af en toe liepen de discussies tussen hem en de leiding op tot luidkeels niveau. Hij MOEST nu onmiddellijk weg!!! Ik begreep er niets van, want hij was toch altijd zo overdreven aardig tegen mij? Oprecht was ik verdrietig toen hij gepakt en gezakt op zijn fiets als een verjaagde hond ons terrein verliet. Er werd nog lang over hem gefluisterd zonder dat ik wist, wat hij nou gedaan had.
Ik werd gevraagd of hij wel eens iets heel raars bij of met mij gedaan had. Ik had geen idee wat ze daarmee bedoelden. Nee dus!
Guus en ik werden nu door Mama opgehaald, toen ons kampfeest ten einde liep. Zelden had ik het ergens meer naar mijn zin gehad dan tijdens dat kamp.
Onze oom Jan had longkanker gekregen en was in de terminale fase gekomen. Het was nog maar een kwestie van een paar weken. Mama ging iedere dag naar zijn sterfbed en kon ons er niet nog eens thuis bij hebben, vond zij. Ook hadden we nog maar 1 dienstmeisje voor dag en nacht. Onze kinderjuf was ‘baby time’ en vieze geuren overbodig geworden. Mama huurde een grote boerderij in Rockanje, waar wij alleen met het meisje de maand augustus aan het strand zouden doorbrengen. Dat was een groot risico voor haar gezag met mij, want, na alle ervaringen met mijn fantasierijke geldingsdrang vroeg Mama gewoon bij haar volle verstand om nieuwe complicaties! Ik had toch ADHD, echter die benaming voor mijn gedrag was voor de wetenschap toen nog volstrekt Hottentots Chinees! Edoch, ADHD mag nooit als verschonend excuus gebruikt worden, het is niet meer of minder dan slechts de oorzaak van onconventioneel impulsief en rusteloos gedrag. Maar mijn ongeremdheid en ontembare impulsiviteit was alom bekend en door veel opvoeders gevreesd. Wanneer ik vriendelijk bejegend werd was ik een mak lammetje dat zich dán makkelijk braaf in de pas lopend liet verplichten hen op hun paden braaf te volgen.
Nadat we met twee stampvolle auto’s op die boerderij vol vakantieverwachtingen uitgespuugd werden, waren Mama en die indringer in ons gezin O.A. amper achter de horizon verdwenen of er brak al op die boerderij grote paniek uit. De boer belde mijn moeder onmiddellijk toen ze thuis kwam, dat hij mij zou vermoorden wanneer ik niet voor middernacht van zijn boerderij verdwenen zou zijn. Mijn onmenselijke dierenliefde overtrof alles wat een kind met liefhebbende ouders zou tegenhouden om zijn ouders niet door de gevolgen van zijn daden te kwetsen. Dat gevoel heb ik helaas nooit gekend als rem op mijn zoete, door mijn saaie opvoeders echter minder gewaardeerde invallen. Die boer al helemaal niet.