In de akte wordt Cornelis Moetsen gemachtigd om de 175 gulden in te vorderen die Jan Willemssen Schaepsmeer voor schepenen van Tilburg in april 1655 had opgenomen, en de akte daarvan in Tilburg te annuleren, en 'de voorseijde Jan Willemen Schaepsmeer ende sijne erffgenamen ende alle de gene die t selve soude mogen aen gaen bij desen van gemelte oblegatie te ontlasten ende te quiteren'.
De laatste zinsnede duidt erop dat Jan Willem Schaepsmeer nog in leven was (of althans voor zover de opdrachtgevers wisten nog onder de levenden was).