Johannes de Winckele, geestelijke van het bisdom Kamerijk, pauselijk en keizerlijk openbaar notaris, oorkondt dat Gerardus de Doirne, deken van Onze-Lieve-Vrouw te Aarschot, als afgevaardigde en in naam van de abt van Floreffe en van Henricus de Eeyck, provisor en meester van Postel, enerzijds, en Gabriel Hans, als procureur van meester Georgius Burgensis, meester in de kunsten en licentiaat in het burgerlijk recht, pastoor van Mol, anderzijds, en Petrus van Balen, van de derde zijde, verklaren dat laatstgenoemde onlangs was gedagvaard op verzoek van meester Georgius Burgensis, krachtens akte van Theodricus, abt van Sint-Geertrui te Leuven, als rechter, executor en conservator der privileges van de Leuvense universiteit, in hun geschil betreffende zekere novale tienden, maar dat er tussen partijen een overeenkomst is gesloten, waarbij Petrus erkent dat hij aan Georgius Burgensis en diens opvolgers als pastoor van Mol de tienden verschuldigd is van de granen en gewassen op de gronden of heide en zandduinen, die onlangs in cultuur zijn gebracht en vroeger aan de provisor van Postel toebehoorden in de hof van Wezel en de parochie Mol en die Petrus van de provisor in cijns of pacht heeft ontvangen, en dit met instemming van de abt van Floreffe en van de provisor van Postel, die bij monde van genoemde Gerardus de Doirne erkennen geen recht te hebben op de novale tienden in Mol.
Johannes de Winckele, geestelijke van het bisdom Kamerijk, pauselijk en keizerlijk openbaar notaris, oorkondt dat Gerardus de Doirne, deken van Onze-Lieve-Vrouw te Aarschot, als afgevaardigde en in naam van de abt van Floreffe en van Henricus de Eeyck, provisor en meester van Postel, enerzijds, en Gabriel Hans, als procureur van meester Georgius Burgensis, meester in de kunsten en licentiaat in het burgerlijk recht, pastoor van Mol, anderzijds, en Petrus van Balen, van de derde zijde, verklaren dat laatstgenoemde onlangs was gedagvaard op verzoek van meester Georgius Burgensis, krachtens akte van Theodricus, abt van Sint-Geertrui te Leuven, als rechter, executor en conservator der privileges van de Leuvense universiteit, in hun geschil betreffende zekere novale tienden, maar dat er tussen partijen een overeenkomst is gesloten, waarbij Petrus erkent dat hij aan Georgius Burgensis en diens opvolgers als pastoor van Mol de tienden verschuldigd is van de granen en gewassen op de gronden of heide en zandduinen, die onlangs in cultuur zijn gebracht en vroeger aan de provisor van Postel toebehoorden in de hof van Wezel en de parochie Mol en die Petrus van de provisor in cijns of pacht heeft ontvangen, en dit met instemming van de abt van Floreffe en van de provisor van Postel, die bij monde van genoemde Gerardus de Doirne erkennen geen recht te hebben op de novale tienden in Mol.