Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Ook mijn grootvader had een Karren- en Timmerbedrijf, dat Reinier op een gegeven moment van zijn vader overnam. In 1936 verhuisde het bedrijf naar de Maasstraat, tegenover de Stoomzuivelfabriek St. Henricus.
Deze locatie was gekozen, omdat de melkrijders als een soort van Gend&Loos voor hem waren. Je zou kunnen zeggen, dat hier, met de losplaats van de fabriek, het eerste industrieterrein voor Uden was.
Uit de bewaard gebleven kasboeken heb ik veel geleerd over het vak van mijn vader: zo kocht hij “eikenbomen op stam”, die hij vervolgens zelf kapte, waarna zijn broer de bomen met de “Malle Jan”, getrokken door een paard, naar de karrenmakerij bracht.
Daar werden de bomen geschild, op de benodigde lengten gezaagd en opgeslagen in waterputten of in de betonnen kelder. Dit was nodig om het hout vochtig te houden, zodat het bewerkt kon worden.
Kwam er een bestelling voor een karrewiel, dan werd het hout voor de naaf in vorm gedraaid op de draaibank, per paar. Er werden gaten in aangebracht, waarin de spaken werden geplaatst. Na dit werk ging de naaf krimpen en werden de spaken kurkdroog. Zo werd dit een stevige verbinding, waar geen lijm of spijker aan te pas kwam. De smid voorzag daarna de naven van vier stalen banden.
Daarna boorde Vader het asgat om daarin de gietijzeren asbus te plaatsen. Bij dit karwei moest extra man- of eigenlijk vrouwekracht te hulp komen. Want meermalen heeft Moeke moeten helpen bij het boren van zo’n gat: dat deed ze door “in de mallemeulen lopen”, en dan werd er niet gekeken of je “in gezegende staat was”, vertelde zij. En die situatie deed zich nog wel eens voor als je een gezin van tien kinderen hebt.
Hierna werd het wiel opnieuw op de machine geplaatst om de ronde pennen aan de uiteinden van de spaken te maken. Daarna werden de vellingen geplaatst, een vermoeiend en precies karwei. Was dit werk eenmaal gedaan, dan ging het wiel voor de tweede maal terug naar de smid voor het leggen van de “reep” (wielband). Ook voor hem was dit een secuur werk.
Voordat de kar afgeleverd werd, bracht Vader op de kopse kant van burrie en toten nog een keurmerk aan met de letters R.D.G.
Tijdens de oorlog werd de voorraad eikenhout verzaagd voor spaken en vellingen om inbeslagname te voorkomen. Volgens de boeken maakte Reinier tot 1947 bij elkaar 237 stuks karwielen (“raai” genoemd) en de nodige karren. Maar na de oorlog kwam de teloorgang door de komst van rubberbanden. De traditionele Brabantse boerenkar, een stuk vakmanschap, stond buiten weg te rotten.
Thuis werden van de restanten vellingen en spaken soms voor grappige alternatieven gebruikt, zoals een hondenhok voor onze kettinghond, een fietsenrek en een schommelstoel.