Behalve de organisatie regelde bovengenoemde wet ook de taak van het college van zetters. Deze bestond in hoofdzaak uit het met de inspecteur der directe belastingen vaststellen van de aanslagen in de personele belasting.
Nadat bij Wet van 19 september 19191 de Wet op de personele belasting van 16 april 1896 was gewijzigd, verrichten de zetters nog slechts de taken, welke hen volgens de artikelen 11 en 14 van de wet betreffende de grondbelasting waren opgedragen: het verlenen van medewerking bij de vaststelling van de belastbare opbrengst van onroerend goed.
Indien bezwaarschriften waren ingediend of aangiften gedaan ex de artikelen 19, 23, 39 en 44 van laatstgenoemde wet, diende het college van zetters te worden gehoord.
Het College van Zetters werd opgeheven bij wet van 13 mei 1927, "uit een oogpunt van bezuiniging.