Archieven

40 Jan Coenen en Jacop Haenen schepenen tot Grave tuigen dat Wemmer van Eewick als volmachtiger van de borg(m)ijsteren van Oistern ( Oostrum?) en heeft hem doen richten en peijnden aan een huis gelegen in Grave in de Hoofschestraat, datwelk Thonisken van Os zaliger toe te behoren plach, voor de som van van 12 guldens tjaars met alzulke onraet als daar met recht op gaan mag, en heeft dat voort gesleten met recht en vonnis en vercocht dat eenen cooper voor de voorschreven somme en de onraat, en de voorschreven cooper heeft de voorschreven coop de richter geboden tot behoef des Heer van de Lande, en de richter van s’Heren wege gaf de voorschreven coop de voorschreven cooper weder over, doen maende die richter eens vonnis, wie den voorschreven brief een weer wesen soude, soe dat vonnis wijsde dat de Heer van den Lande de voorschreven cooper den voorschreven brief een weer wesen soude, gelijk hij van aangerichte goederen een weere schuldich is te wesen. Beheltelick een yegelick zijn goeden rechten. Doen dit geschiet was doe gaf de voorschreven coop weder over Wemmer van Eewick en wij schepenen voorschreven wijsden nae maeninge des richters dat hij dat wel doen mocht en dat de Heer van den Lande voorschreven Wemmeren voorschreven zijn erven en nakomelingen den voorschreven huis en erve een weer wesen soude, gelijk hij van aangerichte goederen een weer schuldich is te wesen, beheltelick een ieder zijns goeden rechten. Dit is kondt en weet gedaan als recht is aan de kinderen van zaliger Thonisken van Os, te weten Henrick, Jenneken, Merijken, Yken en Jan van Os de Jonge, en aan haar momboirs, en daar af een los geset als recht is. En de losse is alomme gegaan ende al voert medegevaeren als recht is. Allet sonder arglist.