Archieven

2 Vade mecum et ego tecum sic ibimus uno. hangdt die harijck na den wijnt / ende gelaet als een kijnt / zijt over al siende blijnt / haspelt ald atmen u spint / boven al zijt coel gesint / so sijdeij over al gemint / besiet wat hier gescreven staet / doet mij goet ick doe u quaet / set mij voert ick set u achter / doe mij eer ick doe u laster / ick ben verraeden onverdient / die mij verriet sceen mijn vrient / daer ick mij in twrouwen toe verliet / dat was die gene die mij verriet / die sijne vrient prueven sal / hij prueve hem sijn ongeval / want int geluck is de menich v.. / die inder noot niet en dient // ick had enen vrient als mij docht / mer doe ick vrunscap aen hem socht / doe en vant ick niemant thuijs / dus had ick enen vrient quantshuijs / ick woude dat niemant conste / vrientscap togen sonder gonste / want ten is egeen arger fenijn / dan vrient te fijnen ende viant te sijn / bloet van slangen is quaet fenijn / men vijnt tongen die arger sijn / mocht gelt drie dingen gheven / bloeijende duecht ewelijck te leven / schoon kijnderen vroom van jaren / dan mocht elck mensche wel ghilt vergaderen / Smenschen sinnen sijn so onstelt / tgaet luttel ijemant den rechten graet / om dattet tvolck dus deen dander quelt / claerlijck de weerelt op stelten gaet.