Archieven

1 Aart van Boekel wonend te Megen eerst weduwnaar van Johanna van Gastel en laatst weduwnaar van Johanna van Erp, eerder weduwe van Theodorus van Langel ter eenre en Jacobus de Gast gehuwd met Elisabeth van Langel wonend te ’s-Hertogenbosch; Hermannus van den Hoogen wonend te Middelburg, met volmacht 10-08-1780 voor notaris Marinus Marinussen uit Middelburg, namens zijn vrouw Johanna van Langel; Maria van Langel gehuwd met Jan Spitsbaart wonend te Amsterdam; Jacobus de Gast en Hermannus van den Hoogen voornoemd als bloedmomboirs van vaderszijde over de nagelaten kinderen van wijlen Godefridus van Langel en van Johanna Peters, wonend te Velp in het land van Ravenstein; Gijsbert Peters bloedmomboir van moederszijde over voornoemde kinderen; Johanna Peters voornoemd, bijgestaan door haar broer Gijsbert voornoemd; ter andere zijde komen overeen dat Aart van Boekel voornoemd zal uitbetalen aan andere comparanten versterf van wijlen hun moeder, resp. grootmoeder Johanna van Erp, alsmede haar lijfskleren; te weten in 4 parten, namelijk Elisabeth, Johanna en Maria elk ¼ deel en het overige ¼ part aan de 2 kinderen van wijlen Godefridus, maar hiervan is één kind overleden na overlijden van Johanna van Erp, zodat dit erfdeel voor helft gaat naar moeder Johanna Peters en andere helft naar het nog levende kind Dorus.

2 Adriaan Gremmen uit Dussen vernadert met klinkende munt de verkoop 06-05-1780 van een huis met erf, schuur en brouwerij door Cornelius van de Coolwijk verkocht aan Jan Versterren, maar Jan mag nog tot 01-05-1782 de brouwerij en het vaatwerk blijven gebruiken.

3 Lindert van den Heuvel wonend te Bergen in de Meijerij van Den Bosch verklaart f 200,-- schuldig te zijn aan Bernardus JurriënTaabe en stelt als onderpand perceel land onder Megen in de Ham, genaamd Megenskamp.

4 Aart van Boekel weduwnaar van Johanna van Gastel, voorheen weduwe van Francis Lob; Alexander van Coolwijk als gelaste van schoonzoon Aart Lob, zoon van wijlen Francis Lob en Johanna van Gastel voornoemd; Adriaan van Wel en Jacobus van Udem als voogden over de 2 minderjarige kinderen van Aart van Boekel en wijlen Johanna van Gastel voornoemd; Allegonda van Cuijck weduwe van Hendrick van Gastel; tevens als voogden over minderjarig kind van Hendrick van Gastel en Allegonda van Cuijck voornoemd; allen als erfgenamen van wijlen Dirck van Gastel. Zij verklaren dat door de zusters Clarissen uit Megen kapitaal van f 500,-- als obligatie 02-10-1745 is uitgeleend aan Jan Jansen van Lent, met als borg Dirk van Gastel en als onderpand een hoeve en perceel land onder Megen in de Smidtscamp, nog steeds toebehorend aan de kinderen van Jan Jansen van Lent, alsmede perceel land onder Megen op de voorste en achterste Kribbben en deels op Soonerscamp. Dit laatste perceel is door Jan Jansen van Lent op 27-09-1762 in belening uitgegeven voor f 450,-- aan Dirck van Gastel voornoemd. Comparanten verzoeken beëindiging van de belening [evictie] om dit land over te kunnen dragen aan de kinderen van Jan Jansen van Lent, zodat zij dit openbaar kunnen verkopen.