Archieven

25 Briefje met berekeningen van aantallen zakken, mudden en vaten rogge. Zonder jaartal.

26 Getuigenverhoor voor schepenen der stad en vrijheid Oss ten behoeve van Mr. Diderick Bressij, kwartierschout en dijkgraaf van Maasland van Wouter Wouters van Gerven, oud circa 40 jaar, Jan de Groot, oud circa 32 jaar, Derick Joordens, oud circa 50 jaar, Nelis Jan van Heesch, oud circa 36 jaar en Aelken Derick Joordens, oud circa 50 jaar. Op de vraag of ze gezien hebben dat Jan Huijbert Theunissen afgelopen week komende uit Heesch, door de Moolestraet reed met 2 zakken op zijn kar, een met meel en de ander met rogge, antwoordt Wouter dit niet te weten. Jan de Groot verklaart dat hij gezien heeft dat de kar van Jan Huijbert Thonesen op de missie stond van Derick Joordens. Het paard was uitgespannen. De kar was beladen met koren of meel. De mulder had een stevige woordenwisseling met Jan Huibert Thonesen. Derick Joordens verklaart de kar gezien te hebben, beladen met 2 volle zakken, de een met meel en de ander weet hij niet. Nelis Jan van Heesch verklaart dat hij een tijd geleden van een man uit Heesch een zak met meel en een zak met rogge ontvangen heeft. Aelken Derick Joordens verklaart dat Jan Huijbert Thonesen uit Heesch kwam met zijn kar, waarop 2 zakken geladen waren, een met roggemeel en de ander met ongemalen rogge, die hij moest brengen naar het huis van Nelis Jan van Heesch, aan wie hij ze verkocht had voor 10 gulden. Moolendijck, de mulder te Oss en zijn meid zijn Jan Huijbert Thonesen tegengekomen in de Moolestraet bij het Heckenstraetjen. De mulder hield Jan Huijbert Thonesen met kar en paard tegen en vroeg hem wat hij had geladen. Jan antwoordde dat hij een zak met roggemeel had en een zak met ongemalen rogge. Moolendijck nam het paard bij de halster en zei dat hij het paard met de kar naar Den Bosch wilde brengen omdat Jan ‘in de boete was vervallen’ vanwege het inbrengen van gemalen meel, waarop Jan Huijbert Thonesen Moolendijck verzocht de geladen kar met paard naar een herberg te brengen.

27 Casus voor de heer officier tegen Hermen Molendijck: Jan Huijbert Teunisse uit Heesch reed met kar en paard, geladen met zak roggemeel en zak ongemalen rogge naar Oss om zijn lading te brengen naar het huis van Nelis Janse van Heesch, aan wie het meel en koren verkocht had voor 10 gulden. Toen hij met zijn geladen kar in Oss was bij het Heckestraetie, kwam hij Hermen Molendijck tegen, molenaar op de Osse molen, die zijn meid bij zich had. Hij hield Jan Huijbert Teunisse met kar en paard tegen en zei dat hij het paard met geladen kar naar Den Bosch zou brengen, omdat hij in de boete vervallen was wegens het inbrengen van gemalen meel. Hermen Molendijck pakte het paard met geladen kar af en is ermee op missie van Dirck Jordens gereden, heeft het paard uitgespannen en op stal gezet, terwijl hij de kar voor de deur liet staan. Molendijck eiste van Jan Huijbert Teunisse een bedrag van 25 gulden aan boete. Ze zijn een bedrag overeengekomen en Molendijck heeft de penningen ook ontvangen en de kar en het paard uit het arrest ontslagen en Jan laten vertrekken. De vraag is of Hermen Molendijk, molenaar te Oss buiten medeweten van de officier een overeenkomst heeft mogen sluiten met Jan Huijbert Teunissen wegens de boete waarin hij vervallen zou zijn wegens het in Oss brengen van gemalen meel. Tevens of Molendijck wel bevoegd was de overeengekomen boete in ontvangst te nemen en of hij de geladen kar en het paard wel uit het arrest had mogen ontslaan. Als dat niet mocht, welke boete zou de heer officier Hermen Molendijck dan opleggen? Welke boete moet Molendijck betalen omdat hij zich de functie van officier heeft aangemeten bij de inbeslagname van kar en paard en overbrengen ervan naar huis van Dirck Joordens gebracht.

28 Jan Marcelis Coolen en Meeuwis Vreijnssen, schepenen der stad en vrijheid Oss en Leendert Cornelissen, inwoner aldaar leggen verklaring af voor Mr. Diderick Bressij, hoofdschout en dijkgraaf van kwartier Maasland. Beide schepenen verklaren dat op donderdag 12 juni 1692 alhier ter secretarie gedaagd was Geerith Peeters, knecht wonend ten huize van Aert Jan Huijberts om een verklaring af te leggen ter instantie van Adriaen Tabbers, pachter van de gruit. Terwijl Geerit Peeters ondervraagd werd, kwam Aert Jan Huiberts met een ‘hevige en boze kop’ het huis van de secretaris ingelopen, die met kracht de deur van de secretarie openstiet. Hij kwam de kamer op de secretarie binnen, waar de secretaris en schepenen zijn knecht Geerit Peeters aan het ondervragen waren. Met infame scheldwoorden en met opgeheven en dreigende hand viel hij uit tegen zijn knecht Geerit: ‘De duijvell sall u den kop aff rucken soo Gij eed doet voor schelm en dieffven, maer doet rechtveerdigen eet.’ Adriaen Tabbers nam kennis van hetgeen gebeurde en diende protest in. Leendert Cornelissen bevestigt de verklaring van de schepenen. J. Devenijns, secretaris 1692.