Archieven

19 Twee schepenen van Veghel en de secretaris verklaren "dat wij ons ter requisitie van Jan Geerits van Lith hebben begeven aen en in seecker huijsinge staende alhier ter plaatse genaamt aen den Leege Heijde, den requirant heden morgen bij transport vercregen tegens Hendrik ende Anneken Gijsberts, alwaer wij oculairlijk hebben gesien ende bevonden, dat den selve huijse geheel was ontbloot van dack en ontr(ent) 25 vimmen, ider à 400 lb (pond) noodig om te decken, behalven latten, geerden, etc. Dan nog een gedeelte van de cap naast den zuijden doorgesonken, ook agter aen de stal, de wanden veel ontstucken, geen staldeuren, de gansche soldering boven de keucken geheel vergaan, behalven verscheyde deuren, beschulsdels, vensters, etc., waar van sommige eweg zijn, als mede de kelder off verwulfsel op een plaatst ingestort, de meur aen de voordeur onder aen de gront uytgemeutelt. Enfin, den selven huyse in enen seer elendigen staat bevonden, soodanig dat onmogelijk bij imanden op die wijse te bewoonen is, ende indien bijtijts niet wert gerepareert den ganschen timmer sal verrotten en vergaan ende geschapen is om verre te waijen."

20 Voor schepenen van Veghel verschenen Elisabet Janss Groenendaal, oud ongeveer 23 jaren, en Willemke Antonis van Eert, oud ongeveer 20 jaren, "personen van eere" en inwoners van Veghel, om op verzoek van secretaris Gerardus de Jong een verklaring af te leggen. Zij verklaren dat zij "op vrijdag jongstleden, wesende den negenden deser, des naarmiddaags circa vyff uuren ten huyse van Willen van Riet, comies van den Brabandsen Lant Tol tot Erp, alwaer zij eerste deponente de Heer Cornelis Hanewinkel oipentlyk heefft hooren seggen: "Nu ist gelukt, maar ik heb den ganschen dag soo veel leets gehad met mijn heer," denoterende daar meede den s(ecreta)ris, "want hij had het wel in een halff uur konnen doen dat hij gewilt had, maar hij moster evenwel aan off had hij een plank voor zyn gad, maar nu sal ik hem morgen expres tot Erp laten koomen om het te late schrijven," waar op Willem van Riet antwoorde: "Gij hebt het morgen immers niet van doen." Daar op hy Hanewinkel weder repliceerde: "Neen, ik heb het morgen niet van doen, maar ik wil hem evenwel hier doen koomen voor mijn plasier, want hij is evenwel knegt van schepenen, hij moet evenwel schrijven, en dan sal ik eens sien wat hij doen sal." De tweede deponente verklaart gehoort te hebben dat de heer Hanewinkel van den s(ecreta)ris pratende, onder andere zijde: "off had hij een plank voor zijn gat, en ik sal hem morgen expres voor mijn plasier tot Erp doen koomen en andere woorden die zij niet in specie kan seggen."

21 Voor schepenen van Veghel verschenen Gerardus de Jong, secretaris van Veghel en Erp, en zijn vrouw Johanna Judith Josselin, "luyden van eere" en inwoners van Veghel, om op verzoek van heer Petrus Godefridus Josselin en Joannes Neomagus, predikanten te Asten en Nunen, "als gedeputeerde van ’t Eerw(aarde) Classis van Peel- en Kempenlant", een verklaring af te leggen. Ze verklaren "dat by occasie dat hy eerste deponent aan de heer Cornelis Hanewinkel, by hem deponent op den tienden juny jongstleden aan huijs koomende om te hebben copije van sekere verklaringe, daags te voorens ten zynen behoeve contra de heer Janssen, predicant tot Gemert, voor de wet van Erp affgeleijt, voorhielt en verweet vant geene den selven Hanewinkel alsdoen ten huyse van Willem van Riet tot Erp van hem deponent hat gesegt, namentlijk dat hij hem Hanewinkel dien heelen dag hat laten naeloopen, en nog dat hy Hanewinkel had gesegt dat den eersten deponent maar knegt van schepenen was, en dat hy hem eerste deponent voor zyn plasier tot Erp soude doen koomen. Dat sulx hem eerste deponent geheel onredelyk voor quam, terwyl niet int minst versuijm van tyt was begaan, en nog voor het vertreck van hem Hanewinkel was affgesproken de copie verklaring niet eer noodig ter hebben dan over agt dagen, waar op by hem Hanewinkel geantwoort wiert, dat hij sulx noijt had gesegt, en dat hij presenteerde het contrarie van dien met H(eylige) Eede te bevestigen tot verwondering van de comparanten, terwijl reets in staat waren van sulx te konnen bewijsen."

22 Twee schepenen van Veghel verklaren dat zij "heden, ont(rent) drije uure naardemiddag te hebben begeven in seecker gehucht alhier genaamt de Stadt, oft Franckevoort, ende aldaer in een sloot oft gragt van de we(due) Jan [A]driaen Huyberts int water gevonden het lighaam van Goortje Belis Tunisse, we(due) Peter Jans van Uden, die daar digt bij woonagtig was, out ontr(ent) 28 jaren, welck lighaam wij in onse presentie ter instantie van den Hoog Ed(ele) Wel Gebooren Heer Johan Rabo, Baron van Keppel, Hoog en Laagschout der Stadt ende Meijerije van S’ Bosch, hebben doen visiteeren door M(eeste)r Theodoris Vos, chirurgijn alhier, edog geene de minste wonde, quetsure, contusien, oft blauwe placken daar aan bevonden, dan wel dat het selve lighaam was opgeswollen vant water en alsoo door en int water de levendige geesten vervloogen en notoir daar inne verdroncken is."