Archieven

1 Inleidende pagina’s. ‘Reeds den 19 may 1781 werd ik door den raad en rentmeester generaal Philip Willem de Schmeling by speciale acte geautoriseerd tot waarneeming van zyn comptoir en zulks vermids myn vader, die het zelve had waargenoomen, den 13 april daar bevoorens tot buitengewoon leenman in de leen en tolkamer was aangesteld, ik begon mij toen wel aanstonds langzaamerhand op de zaaken van dat comptoir toe te leggen en des te meer toen ik na overlijden van denzelven heer de Schmeling door deszelfs opvolger den heere Gysbertus Steenbergensis Grave van Hogendorp van Hofwegen opnieuws den 10en september 1782 op gelijke wijs geautorizeerd werd, ik stelde van tijd tot tijd berichten in doch daar ik nog bij mijn vader en woonde en onbedreeven was, geschiede alles onder zijn oog en veel door hem zelf, doch na dat il in oktober 1783 getrouwd was en mijn eigen huishouden betrokken had, begon ik ook met den aanvang des jaars 1784 de zaaken van het comptoir der domeinen geheel voor mijn rekening en alleen en alleen waar te neemen, ik heb daarom van dien tijd af de verzaameling van berichten door mij aangesteld begonnen, er zijn er wel enkele onder door mijn en een ander ingesteld doch zulks om bezondere redenen; in september 1785 verloor ik wederom mijn principael den rentmeester van Hogendorp, in welken ik ook een welmeend vriend miste, doch ik had het geluk, dat deze werd in het ampt opgevolgd door den heer Wilt Gerrit Jan Barom van Rhemen van Rhemershuze, die mij wederom tot de waarneming van zijn comptoir anuthorixeerde, onder wiens rentmeesterschap dir deel met berichten beslooten is’.