Schepenen van de voogdij van Mol oorkonden dat Jan Jorijs, zoon van Jorijs TFoochs van Dessel, en zijn zusters Lijsbetht, Marie en Katline, twee mudden erfrogge, die zij van hun vader geërfd hebben, en die hij geërfd had van zijn vader Wouter den Voocht en deze van zijn moeder Katline van Aputten, verkocht hebben aan het godshuis van Postel, op hetzelfde onderpand als in het getransfigeerde charter van 28 februari 1404, en dat zij die twee mudden in eigendom hebben overgedragen aan Jannes van Bergelen ten behoeve van het godshuis.
Schepenen van de voogdij van Mol oorkonden dat Jan Jorijs, zoon van Jorijs TFoochs van Dessel, en zijn zusters Lijsbetht, Marie en Katline, twee mudden erfrogge, die zij van hun vader geërfd hebben, en die hij geërfd had van zijn vader Wouter den Voocht en deze van zijn moeder Katline van Aputten, verkocht hebben aan het godshuis van Postel, op hetzelfde onderpand als in het getransfigeerde charter van 28 februari 1404, en dat zij die twee mudden in eigendom hebben overgedragen aan Jannes van Bergelen ten behoeve van het godshuis.