Gewoonlijk wordt als datum van oprichting van het Laag Hemaal 2 september 1349 ("swoendagen na Sinte Jansdach decollatio") aangehouden, de dag waarop Jan III van Brabant aan "die van Alem, Kessel en Maren" een dijkbrief verleende, waarin het dijkrecht geregeld werd in het onder genoemde dorpen ressorterende gebied. We moeten het ontstaan echter vroeger stellen. Reeds in 1315 is er blijkens een Bossche Schepenakte over het dijkrecht in de polder van Empel en Meerwijk sprake van heemraden te Kessel en Maren (Afschrift in Rood Privilegieboek van 's-Bosch. Inv. Gem. Arch. A 525, fol. 97 vv.; RegestenlijstJ. Sassen nr. 1135.; A.L.M.G. van Agte: Inv. van het Arch. van het Waterschap Empem en Meerwijk pag 2 en 19). Er bestaat dan al een vrij uitgebreid dijkrecht in deze polder, die aan het Laag Hemaal grenst; de dijkbrief van de eveneens aangrenzende polder Van der Eigen dateert van 1309; redenen om aan te nemen, dat onze polder belangrijk ouder is dan de dijkbrief aangeeft. De veronderstelling, dat de dijkbrieven verleend zijn, omdat de oude rechtsmiddelen faalden, of omdat het recht onvoldoende vastgelegd was, lijkt niet al te gewaagd.
De dijkbrief van 1349
Die van Alem, Maren en Kessel mogen zeven heemraden kiezen, t.w. één uit Alem, drie uit Maren en drie uit Kessel; met consent van "onsen Richter daar ter steede", die ze ook beëdigt. In deze laatste moeten we vermoedelijk de kwartierschout van Maasland zien. Hoewel hij nergens zo genoemd wordt, blijkt de "Richter" verder de functie van dijkgraaf te bekleden.
De heemraden zullen keuren leggen op de dijken en andere waterstaatswerkenen de schouw voeren. Zij wijzen ieder, die een stuk land binnen de polder bezit, een deel der dijken, weteringen en sluizen toe, waarvan het onderhoud voor zijn rekening komt. Zij bepalen voor ieder een deel in de gezamenlijke kosten. Bij nalatigheid laat de Richter, naar wijzen der heemraden, de dijken, weteringen of sluizen herstellen.
In tegenstelling tot de dijkbrieven van de polders het Hoog Hemaal (verleend in 1325) en Van der Eigen noemt die van het Laag Hemaal geen grenzen of palen. Blijkbaar werd de aanduiding "binnen dien gerichte ende paelsteden der dorpen van Alem, Kessel en Maren" voldoende geacht. Ook in het na te noemen reglement van 1734 wordt niet over een begrenzing gesproken. In feite werd de polder in het oosten begrensd door de Kesselse Graaf, die de grens vormde met het Hoog Hemaal; in het zuiden door de Hertogswetering, die het overtollige water van het Hoog Hemaal tussen het Laag Hemaal en Van der Eigen door via de Blauwe Sluis in de Maas loosde bij Gewande; bij de Blauwe Sluis lag de grens met de polder van Empel en Meerwijk; aan de zuidwest-, west- en noordzijde werd de grens gevormd door de uiterwaarden langs de Maas, waarin de polder, op de uitvlisten van de sluizen na, geen zeggenschap had.
Waterstaatkundige toestand.
Het grote probleem van de polder was de afwatering op de Maas, waarvan het peil vaak veel hoger was dan van het water binnen de polder. Men had twee sluizen, de Rode Sluis te Gewande en de sluis op 't Wild, maar gedurende de winter en zeker in het voorjaar kon men ze niet gebruiken. Om de moeilijkheid te ondervangen heeft men in 1639 een duiker gelegd onder de Hertogwetering door en een nieuwe wetering gegraven dwars door de polder van der Eigen naar de Dieze. Hier was het peil lager en met de hulp van een watermolen kon men ook bij hogere waterstanden het water uitslaan. Uiteindelijk heeft deze oplossing niet bevredigd, waarschijnlijk wegens de enorme kosten.
Reglement van 1734.
De dijkbrief van 1349 is in later tijd, zeker in het begin van de 18de eeuw niet meer toereikend om de verhoudingen tussen het dijkcollege en het polderbestuur, waarin hij niet heeft voorzien, te regelen. Daarnaast heeft het polderrecht, dat in Maasland tot dan toe grotendeels gewoonterecht is geweest, zich sterk ontwikkeld, vooral met betrekking tot het boezemrecht. Om zijn rechtaanspraken met meer succes te kunnen staven b.v. tegenover nalatige dijkgeslaagden, moest de polder het recht, zoals het gegroeid was, vast trachten te leggen en het laten bevestigen door de bevoegde autoriteit, in casu de Raad van State. Een commissie onder leiding van Jan Louis Vester ziet zich voor deze taak gesteld. (Res. Raad v. State; 17 juni 1734). Een reglement van de polder Van der Eigen daterend uit 1730 dient als voorbeeld.
De dijkstoel.
De samenstelling van de dijkstoel is niet veel veranderd sinds 1349, maar er is één opmerkelijk verschil: Kessel heeft een eigen Dijkgraaf, aan te stellen door de Heer van Kessel. De kwartierschout van Maasland blijft qualitate qua dijkgraaf van Maren. Hij wordt aangesteld door de Staten Generaal in hun hoedanigheid van opvolgers van de Hertog van Brabant. Behandelt de dijkstoel een zaak onder het ressort van Kessel, dan treedt de dijkgraaf van deze plaats op, in andere gevallen de dijkgraaf van Maasland. In het college van heemraden is geen verandering gekomen. Hoewel men op het eerste gezicht, misleid door de diverse namen waaronder de dijkstoel naar buiten optreedt - Dijkstoel van het Laag Hemaal; Dijkstoel van Alem, Maren en Kessel; Dijkstoel van Maren etc. - toch wel even twijfelt of het nu om één college gaat of niet, blijkt achteraf het eerste het geval te zijn. De Heemraden zijn steeds dezelfde en men vindt ook geen correspondentie tussen b.v. de Dijkstoel van Kessel en de zich Dijkstoel van Maren noemende magistraat. De penningsmeester van het Laag Hemaal verantwoordt ook alle inkomsten en uitgaven in zijn polderrekening, ongeacht de naam van de dijkstoel.
Wel zijn er, als gezegd, twee dijkgraven; verder zijn er twee dijkschrijvers, t.w. de secretarissen van Kessel en Maren en twee dijkbodes, de vorsters van deze beide plaatsen. Hoe en wanneer de Heer van Kessel het recht verworven heeft om over de dijk en het gedeelte van de binnenpolder onder die heerlijkheid zelf een dijkgraaf aan te stellen is niet bekend.
De Schouwvoering.
Aan de dijkstoel competeert als vanouds de schouwvoering. Deze heeft twee aspecten: enerzijds de vaststelling van de keuren en daarnaast de controle erop. De keuren, waaraan de dijk zal moeten voldoen, worden gesteld bij de Keur- of Cierschouw, welke jaarlijks in maart wordt gehouden. Ze worden nadien door de dijkschrijver bekend gemaakt aan de dijkplichtigen. De Halver Aardschouw, de eerste controle, valt in juli: het werk aan de dijken moet half klaar zijn. De Voller Aardschouw, waarbij het werk aan de dijk geheel aan de eisen moet voldoen, vindt plaats in september. De heemraden mogen naast deze drie jaarlijkse schouwen zoveel noodschouwen houden ans zij raadzaam achten.
Blijven de dijkgeslaagden in gebreke of weigert iemand voor zijn dijkvak te geloven, dan zijn er als dwangmaatregelen de bannen; verder kan het herstel aanbesteed worden, waarbij naast de aanbestedingskosten (het z.g. verding), het dubbele der herstellingskosten op de dijkgeslaagde verhaald wordt. Weigert deze te betalen, dan kan de polder het bedrag voorschieten en voor de dijk geloven onder beding van het boezemrecht, wat inhoudt, dat de polder, indien de opbrengst uit het land niet groot genoeg is, zich het recht voorbehoudt door een dijkprocedure al het onroerende goed van de dijkgeslaagde, zowel binnen de polder als binnen de grenzen van Maasland gelegen, jazelfs dat van zijn rechtsvoorgangers en hun erfgenamen in bezit te nemen.
Naast de schouwen op de Maasdijken legt de dijkstoel jaarlijks minstens twee schouwen op de achterdijken, de sloten en wateringen, en de wegen, sluitkettingen en bruggen in de binnenpolder.
De Klopschouw.
Om de tien jaar werd een aparte schouw gehouden, waarbij de dijkplichtigen niet alleen voor hun dijkvakken moesten geloven, maar bovendien al hun titels van verkrijg moesten tonen. Dit was een controle-middel, bedoeld om de klopschouwcedulle, de officiële lijst van de dijkplichtigen bij te werken. Deze Klopschouwcedulle werd ook gebruikt als officieel bewijsmateriaal in juridische kwesties. Bij dijkprocedures en in geval van dijkbreuken viel men, om de namen van de dijkgeslaagden en hun voorgangers te vinden, dan ook steeds terug op de Klopschouwcedulle.
De Gecommitteerden.
In de dijkbrief van 1349 wordt over gecommitteerden niet gesproken, blijkbaar zijn ze later pas, in een tijd, dat de heemraden niet al te veel gezag hadden, omdat een aantal geërfden niet-met-dijkbezwaarde landerijen bezaten, aangesteld. Hun positie kan men zich ook denken te zijn voortgekomen uit geerfden, die door de gezamenlijke ingelanden voor de uitvoering van bepaalde grote werken tijdelijk worden gecommitteerd (Voor het eerst is er sprake van gecommitteerden in 1636. Zie nr. 4 van deze inv.). In ieder geval zijn ze in de loop der tijden een soort tegenhanger geworden van de dijkstoel op financieel en bestuurlijk gebied en in feite reikt hun macht verder dan die van de heemraden (Vgl. Mr. S.J. Fockema Andreae: Studiën over Waterschapsgeschiedenis, Leiden 1952, dl. VIII, blz. 10).
De penningmeester.
Hij beheert de gelden van de polder. Zijn taak omvat o.a. het notuleren van de vergarderingen van de gecommitteerden en van de geërfdens, het publiceren en het doen van verpachtingen en aanbestedingen, het invorderen van gelden en het doen van betalingen voor de polder.
Elk jaarformeert hij een rekening, lopende van primo januari tot ultimo december, welke op de tweede maandag in mei van het tweede daaropvolgende jaar in een vergadering van de geërfden afgehoord wordt en gesloten door de gecommitteerden ten overstaan van Dijkgraaf en Heemraden. De dijkstoel zal daarbij de geschillen beslechten tussen de penningmeester en de geërfden; bij geschil over posten betrekkelijk de dijkstoel of de gecommitteerden beslissen de geërfden bij meerderheid van stemmen. Beroep is mogelijk voor commissarissen daartoe aan te wijzen door de Raad van State.
Stemgerechtigde geërfden zijn volgens het reglement van 1734 zij, die in de polder tenminste tien morgen land bezitten. Erst brengen de Hoofd-Ingelanden t.w. de Rentmeesters van 't Land en van het Gasthuis van Den Bosch, het Geefhuis en de kerken aldaar hun stem uit, daarna de overige geërfden. (In 1636 golden als Hoofd-Ingelanden de geërfden, welke meer dan 60 morgen land bezaten in de polder. Zie nr. 4 van deze inv. De Rentmeesters van 't Land zijn de Rentmeesters der (geconfisceerde) Geestelijke en Episcopale goederen van Maasland en de Rentmeester Generaal der Domeinen in de Meijerij). De besluiten worden met meerderheid van stemmen genomen. Bij staking der stemmen geven de mergentalen de doorslag. De geërfden kiezen de gecommitteerden en de penningmeester; de vergadering der geërfden is de instantie die, als het er op aan komt, het laatste woord heeft in de polder.
De Dijkstoel van Alem.
In het gebied van het Laag Hemaal bestond nog een dijkstoel. Hij beheerde de Maasdijk onder de heerlijkheid Alem.
De verhouding tot de polder is niet erg duidelijk. De Dijkgraaf werd aangesteld door de abt van St. Truiden, als heer van Alem, met approbatie van de Staten Generaal. Meestal was hij tevens schout van Alem. Verder bestond de dijkstoel ook uit zeven heemraden en een dijkschrijver. Het ontstaan van deze dijkstoel is in nevelen gehuld. Het is niet onmogelijk, dat hij ouder is dan die van Maren en Kessel. Het valt tenminste op, dat in de dijkstoel van 1349 maar één heemraad uit Alem zitting heeft, terwijl deze plaats toen toch vrij belangrijk moet zijn geweest.
Hoe de dijkstal gefinancierd werd is een raadsel, tenzij misschien de abt, die een groot deel van de gronden onder de heerlijkheid in zijn bezit had, af en toe bijstand verleende, al zal het wel onder beding van het boezemrecht zijn geweest. Misschien ook werden extra-kosten, zoals bij dijkbreuk, over de gezamenlijke dijkplichtigen omgeslagen.
In 1740-1745 probeerde de toemalige dijkgraaf van Alem, Jacob Gijselen, om via de Raad van State, de geërfden van het Laag Hemaal te laten betalen voor de doorgebroken dijken in zijn ressort. Daarnaast trachtte hij een reglement geapprobeerd te krijgen, waarin de verhouding van de dijkstoel van Alem tot het Laag Hemaal op dezelfde voet zou geregeld worden als die van de dijkstoel van Maren en Kessel. Geërfden verklaarden echter dat de polder "geen gemeenschap hoegenaamd heeft en nooit gehad heeft met de dijkstoel van Alem". Daarmee was de kous toen af. (Res. Raad van State d.d. 20 april en 5 oktober 1744 en d.d. 12 januari en 23 april 1745. Zie ook nr. 130 van deze inv.).
Na 1800 wordt de zaak anders. Door de bemoeiingen van de Agent van Inwendige Politie en toezicht op den Staat der dijken etc. der Bataafsche Republiek onder meer in verband met het oprichten van de dijkmagazijnen door de dijkcolleges, ( res. Agent van Inwendige Politie en toezicht op den Staat der dijken etc. der Bataafsche Republiek d.d. 7 januari 1800. Extract hieruit in nr. 20 (21) van deze inv.) en extra dijkherstel, komt de dijkstoel van Alem voor hoge kosten te staan. Hij wendt zich in 1807 met een request tot het Departementaal Bestuur van Brabant om de polder te gelasten deze te voldoen. De geërfden verweren zich heftig maar vergeefs:
Het Hoogheemraadschap van Maasland.
De slechte toestand waarin de polders langs de Maas in het begin van de 19de eeuw verkeerden is er oorzaak van, dat de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zich in 1825 met een voordracht tot de koning wendden om in plaats van de onderscheiden dijkstoelen in de Vier Maaspolders tot één dijkcollege te geraken. De moeilijkheden en gevaren zouden zijn ontstaan "zo uit de verschillende wijze van toezicht en beheer over de voornoemde polders als uit de aan de dag gelegde meerdere of mindere belangstelling". Als gevolg hiervan werden bij K.B. van 31 oktober 1825 no. 25, de bestaande dijkstoelen van de polders Empel en Meerwijk, Van der Eigen, Hoog Hemaal en Laag Hemaal opgeheven en vervangen door één college onder de naam van Hoogheemraadschap van Maasland.
Het college zou onmiddellijk treden in de bevoegdheden van en belast worden met de werkzaamheden van de opgeheven dijkstoelen met inachtneming van de onderscheiden polderreglementen. Binnen drie maanden moest een nieuw ontworpen reglement door het Hoogheemraadschap ter goedkeuring worden aangeboden. In feite duurde het tot 1831 voor het betreffende reglement door de koning goedgekeurd werd en ten uitvoer en ten uitvoer gelegd kon worden. (Reglement op het beheer der dijken etc. onder het Hoogheemraadschap van Maasland. Goedgekeurd bij K.B. van 21 januari 1831, no. 66, nr. 7 van deze inv.).
De polders hielden hierin toch nog een aanzienlijke zelfstandigheid. Zij hebben n.l. een eigen bestuur, bij het Laag Hemaal bestaande uit drie gecommitteerden en een penningmeester. Zij voeren het beheer over de binnenpolder, d.w.z. de wegen,de dammen, weteringen uitvlieten, bruggen en achterdijken.
Wat de financiën betreft: de polderrekening moet vastgesteld worden ten overstaan van de dijkgraaf of een daartoe gecommitteerde van het Hoogheemraadschap, maar anderzijds worden de boeten, die op de Maasdijk vallen, door het Hoogheemraadschap doorbetaald aan de polder, die de kosten van de schouwvoering weer vergoed aan het dijkcollege. Om de nieuwe rechtspositie van de polderbesturen te verduidelijken, worden de polders verzocht door de Gedeputeerden Staten een aangepast polderreglement te ontwerpen. (Besluit Gedeputeerde Staten van 1831, april 8, litt N.).
Het Hoogheemraadschap heeft niet voldaan. De erbarmelijke toestanden, die het oprichten ervan noodzakelijk gemaakt hadden, waren gedurende de twintig jaar van zijn bestaan eerder verslechterd dan beter geworden. Door de hoge kosten, die het hoogheemraadschap eiste, was het dijkbeheer veel duurder dan voorheen; de administratie was zo traag, dat het soms jaren duurde voor de definitieve rekening over een bepaald jaar was vastgesteld, waardoor de polders vaak achteraf nog hoge bedragen moesten bijbetalen. Dit zette natuurlijk kwaad bloed. Was het al niet mogelijk gebleken de onderlinge geschillen tussen de polders uit de weg te ruimen, de polders gingen zich nu ook meer verzetten tegen de dijkstoel zelf. In 1848 was het zover, dat dit college en bloc om ontslag vroeg. De geërfden van het Hoog Hemaal deden nog een stap verder en vroegen de koning in een request zelfs om de opheffing van het Hoogheemraadschap. Bij K.B. van 18 mei 1849, no. 18 werd het inderdaad opgeheven en de polders in hun respectieve betrekkingen van vóór 1825 hersteld. Hun werd gelast overeenkomstig het provinciaal reglement van 1846 een bestuur voor te dragen. Het Laag Hemaal stelde een bestuur voor van vier man. Zij kregen behalve de zorg voor de binnenpolder en de financiën nu ook het beheer van de dijken, dus de schouwbevoegdheid. Er is van een dijkstoel als voorheen geen sprake meer. De werkzaamheden van het polderbestuur zijn ondertussen ook veranderd, doordat de dijkplichtigen sinds 1845 tegen een bepaalde som hun onderhoudsplicht, zij het met afstand van hun eigendomsrecht, kunnen afkopen (zie nr. 278 van deze inv.).
Steeds meer dijkvakken worden hierdoor eigendom van de polder. In verband hiermee was reeds in 1846 het polderbestuur uitgebreid tot vier gecommitteerden.
Bijzonder Reglement voor het Waterschap het Laag Hemaal.
In 1862 werd het algemeen reglement voor de waterschappen in Noord-Brabant van kracht. (Provinciaal Blad 1862 no. 1). Evenals het juist genoemde reglement op het beheer van de dijken en polders in de provincie Noord-Brabant van 1846, (Provinciaal Blad 1846 no. 60) lagen een tweetal ideeën hieraan ten grondslag. Op de eerste plaats standaardisering van het waterschapsrecht, om in de veelheid van allerlei reglementen en bepalingen enige lijn te brengen en ze op elkaar af te stemmen; op de tweede plaats het voorkomen van het telkens weer dezelfde of nagenoeg dezelfde zaken voor elke polder opnieuw weer in regels te moeten vastleggen. Beter leek het een Algemeen waterschapsreglement uit te vaardigen en daarnaast het eigenaardige van de waterschappen telkens in een bijzonder reglement te omschrijven. In artikel 104 geeft het reglement van 1862 dan ook de bepalingen inzake deze bijzondere reglementen. In de zitting van Provinciale Staten van Noord-Brabant van 7 juli 1864 werd het Bijzondere Reglement voor het Waterschap het Laag Hemaal vastgesteld. (Provinciaal Blad 1864 no. 10). Hierin werden o.m. vastgelegd de grenzen van het waterschap, de samenstelling van het bestuur, voorzitter en drie leden onder de naam van gecommitteerden-bezoldigingen, tijdstippen en wijze van bekendmaking van schouwen en vergaderingen en andere huishoudelijke zaken. Wijzigingen en aanvullingen hierop verschenen achtereenvolgens in 1868, 1878 en 1892 (Provinciaal Blad 1868 no. 35, Provinciaal Blad 1876 no. 12, Provinciaal Blad 1892 no. 11).
Spreekt het reglement van 1864 van één secretaris-penningmeester, dat van 1906 wil én een secretaris én een penningmeester, zij het dat beide functies desnoods in één persoon verenigbaar zijn. De secretaris heeft de zorg voor het archief.
Waterschap de Maaskant.
In 1921 werd het waterschap de Maaskant opgericht, (Beschrijving van de provincie Noord-Brabant behorende bij de waterschapskaart, bldz. 358 's-Gravenhage 1946) dat bedoeld was om de gehele linker Maasdijk van Sambeek tot Treurenburg bij Hedel met alle daarop of daarin gelegen kunstwerken te beheren en de waterhuishouding van een groot gebied in het noord-oosten van de provincie in goede staat te brengen en te houden. Dit overkoepelend waterschap heeft langzamerhand de taak van de kleine waterschappen langs de Maas voor een groot deel overgenomen. Voor het Laag Hemaal had dit tot gevolg, dat er te Gewande een nieuw gemaal kwam, dat via de Rode wetering ook het water van het Hoog Hemaal uitsloeg op de Maas. Het gemaal was in beheer bij het Laag Hemaal, maar de bemalingskosten werden hectarensgewijs gedragen door dit waterschap en de Maaskant krachtens een overeenkomst van 23 december 1932. In 1948 echter heeft het Laag Hemaal o.a. het gemaal, de Rode Wetering met kade en uitvliet en de linker Maasdijk, voor zover eigendom van het waterschap, verkocht aan de Maaskant. (Zie nrs. 253 van deze inv.).
Afsplitsing van de polder van Alem.
In het kader van de Maasverbeteringswerken kwam in 1935 de bochtafsnijding bij Alem gereed. Hierdoor werd een deel van het Laag Hemaal, groot 91 ha. met het dorp Alem, afgesneden.
Lotgevallen van het archief.
Voor het eerst is sprake van het archief in 1714 in een vergadering van dijkgraaf, heemraden en gecommitteerden (zie inv. nr. 11, fol. 3).
De gecommitteerden Cremers en Massin en de nieuwe penningmeester Eenus worden aangewezen om de papieren van de vorige penningmeester De Cassemajor over te nemen. De komme zal worden aangebracht ten huize van Eenus; er zullen drie sleutels worden gemaakt, waarvan een zal berusten bij de dijkgraaf, een bij de gecommitteerden en een bij de president-heemraad.
Het reglement van 1734 bepaalt in artikel 169-171, dat het archief zal berusten in het Geefhuis te 's-Hertogenbosch in een kist met vier sloten. Van de vier sleutels zal elk der twee dijkgraven er een bezitten, de oudste heemraad een en de binnengecommitteerde een. Deze bepalingen zullen wel een vrome wens gebleven zijn. In de jaren 1740-1744 voerde de polder althans een proces tegen de erfgenamen van Eenus om het archief, dat bij hen berustte terug te krijgen. (Zie inv. nr. 13, fol. 1 en vlgg. inv. nr. 486).
De inventaris van 1850, opgemaakt door de aftredende penningmeester Sassen en zijn opvolger Huijsmans, vermeldt enige delen t.w. rekeningen en enige dossiers alsmede een polderkaart, die niet meer aangetroffen werden bij de huidge inventarisatie. Op een of andere manier is het archief terechtgekomen op het Stadhuis van Den Bosch (misschien omdat daar in de Plattelandskamer de vergaderingen werden gehouden), waar het blijkens de inspectie-rapporten uit de twintiger jaren van deze eeuw van de provinciaal inspecteur mr. J.P.W.A. Smit berustte in muurkasten in de trouwzaal. De toenmalige secretaris van het waterschap, Lobach, zou volgens in deze rapporten opgenomen verklaringen in die jaren nog regelmatig stukken overgebracht hebben naar de trouwzaal. Daar er in het archief geen stukken te vinden waren van na 1909, zijn we geneigd deze verklaringen enigszins in twijfel te trekken. Van de trouwzaal is het archief overgebracht naar de bewaarplaats van het gemeentearchief van Den Bosch. In 1960 is het samen met het archief van de polder Boschveld en May gedeponeerd in het gemeentearchief van Tilburg om geordend te worden, maar het is in december 1961 ongeordend teruggekeerd in Den Bosch.
Bij de ordening bleek de staat van de stukken over het algemeen vrij goed te zijn; slechts hier en daar viel enige vochtschade te bespeuren. Uit het archief moesten gescheiden worden stukken betreffende de polder Boschveld en May en het Hoogheemraadschap van Maasland. Deze stukken werden overgebracht naar de betrokken archieven, welke eveneens in het gemeentearchief van Den Bosch berustten.
Gezien dit afbreken van de series op verschillende tijdstippen en van het gehele archief in 1909, werd getracht het contact te herstellen met nieuwe gedeelten hiervan.
De secretaris, tevens penningmeester J. van Dooren te Oss, verklaarde dat het lopende archief, ook wat hij in 1937 van zijn voorganger als secretaris De Werd, had overgenomen, verloren was gegaan tengevolge van oorlogshandelingen in de winter van 1944/1945, toen hij langdurig geëvacueerd is geweest in Friesland. (Zie ook inv. nr. 18. Notulen bestuursvergadering d.d. 7 juli 1945). De bescheiden die hij nog heeft kunnen redden zijn 1 maart 1962 met nog een aantal delen, omslagen en losse stukken van na de oorlog overgebracht naar het gemeentearchief van Den Bosch. Dit betreft de inventarisnummers: 10, 18, 19, 122-123, 128, 129, 216, 252-255, 330-349, 355-358, 482-484, 649-679, 681-690.
Een aantal archiefstukken werd gevonden bij de weduwe van de oud-voorzitter mr. P.M. Sopers te Sint Michielsgestel. Ook deze werden aan het archief toegevoegd onder de nummers 96-111, 189, 190, 206, 215, 228 en 229. Het toeval wilde dat deze stukken net een tijdperk bestreken, waaruit het merendeel van de archiefbescheiden verloren was gegaan.
Door de provinciaal-inspecteur Mr. Bernsen werden in het archief van de voormalige gemeente Alem, Maren en Kessel aangetroffen en door diens bemiddeling overgedragen de onder de nummers 161, 162, 163 en 177 in de inventaris opgenomen delen.
Door de rijksarchivaris in Noord-Brabant, mejuffrouw E. Korvezee werden aan het gemeentearchief te Den Bosch tot wederopzegging in bewaring gegeven de nummers 174, 175 en 690.
Nadat de inventaris in concept reeds klaars was en het archief geordend en verzorgd, zijn uit het archief van het Hoogheemraadschap nog veel losse stukken te voorschijn gekomen.
Bij de ordening bleek het niet wenselijk de oude orde, zoals die uit de inventaris van 1850 naar voren kwam, te herstellen, omdat deze niet systematisch was opgezet. De delen en omslagen waren, met de rekeningen voorop, vanaf 1803 telkens per secretaris-penningmeester bij elkaar geplaatst, maar afgezien van de rekeningen, was de volgorde dan ook volkomen willekeurig.
Het is duidelijk, dat een dergelijke indeling onbruikbaar was. Alleen van de resoluties, van de rekeningen met bijlagen en de correspondentie waren series te onderscheiden.
Een aantal z.g. normaaldozen en twee kisten vol losse - soms door een wikkel met summiere aanduiding van de inhoud bijeengehouden - stukken completeerden de zaak. Het bleken meest uit elkaar geraakte dossiers betreffende de waterstaat en de financiën, alsmede bijlagen tot de rekening te zijn. Het spreekt vanzelf, dat de dossiers zo goed mogelijk hersteld werden.
De hele opzet echter van het archief, de rubricering, is nieuw. Zij werd grotendeels overgenomen van de geordende archieven van de polder Van der Eigen en Empel en Meerwijk, welke eveneens in het gemeentearchief van Den Bosch berusten. Het betreft immers een soortgelijk archief en uniformiteit in de beschrijving en ordening stond voorop. Waar ons inziens verbetering aangebracht kon worden in de indeling zonder ze al te veel geweld aan te doen, is echter niet geschroomd ervan af te wijken.
De dijkkeuren zijn, als behorend tot de schouwbevoegdheid van de dijkstoel onder de rubriek schouwvoering gebrcht. De dossiers betreffende de dijkprocedures zijn niet onder de klopschouw, zoals bij de polder Van der Eigen, maar onder de gewone schouw opgenomen. Zij vonden hun uitgangspunt doorgaans in de bij de gewone schouw geconstateerde verwaarlozing van het dijkonderhoud.
Deze zijn in de volgorde van de inventaris àchter het overige gedeelte van het archief geplaatst.
De inventarisatie is tot stand gekomen onder leiding van dr. L.P.L. Pirenne,(destijds gemeente-archivaris van Den Bosch) die, waar wij soms lang over de Gordiaanse knoop gebogen zaten, deze met welgemikte slagen doorhakte.
N.B.
Na het gereedkomen van deze inventaris zijn ons nog een tweetal stukken onder ogen gekomen, die meer licht werpen op de eigenaardige verhouding tussen de dijkstoel van Alem en die van Alem, Maren en Kessel. Het betreft hier de beslechting van een geschil tussen de abt van St. Truiden en de inwoners van Alem enerzijds en die van Maren en Kessel anderzijds op 5 juli 1378. ( Ch. Piot: Cartulaire de l'Abbaye de St. Trond; Brussel, 1874. Tôme II, p. 85-89).
Uit deze stukken blijkt, dat de abt zich beklaagd heeft o.a. over het feit, dat noch zijn voorganger toentertijd noch zijn lieden van Alem gekend waren in de uitgifte van de dijkbrief door Hertog Jan III in 1349; dat er een nieuwe dijk gelegd is binnen de heerlijkheid Alem, welke de richter van de hertog schouwt met de zeven heemraden krachtens die dijkbrief aangesteld; dat dit niet billijk is, omdat de abt voor tweederde deel heer van Alem is en de hertog maar voor éénderde. Men komt als volgt overeen. Als de richter van de hertog met zijn zeven heemraden de schouw wil voeren, brengt hij dit ter kennis aan de abt of diens richter. Bij de nieuwe dijk aangekomen dragen zij voor het deel hiervan dat de abt en de inwoners van Alem onderhouden de schouw over aan de richter van de abt en de heemraad van Alem, zelf gaan zij slechts als "waarnemers" mee.
Deze laatsten voeren ook de schouw over de weteringen etc. binnen de heerlijkheid Alem, zoals zij deze altijd al gevoerd hebben evenals over de Hoge Maasdijk ter plaatse. De sluizen evenwel zullen geschouwd blijven worden volgens de dijkbrief van 1349.
Het voornaamste punt lijkt nog wel, dat de abt van alle boeten opgelegd binnen de heerlijkheid Alem tweederde delen ontvangt en de hertog éénderde deel.
485-727 Bijlagen van de rekeningen