Het Rijkspolitiebesluit van 1852 bepaalde dat de wetshandhaving op het platteland een taak was van de rijksoverheid, maar de regering en volksvertegenwoordiging konden het vooralsnog niet eens worden over de uitvoering ervan. De officieren, onderofficieren en aangewezen manschappen van de Marechaussee kregen weliswaar algemene opsporingsbevoegdheid voor het hele rijksgebied (Wetboek van Strafvordering), maar het Wapen telde in zijn geheel ongeveer 400 militairen. Plannen voor een forse uitbreiding van de sterkte en daarmee hogere kosten vormden een twistpunt tussen de departementen van Justitie en Defensie.
Uiteindelijk werd besloten tot de schepping van een landelijk Korps Rijksveldwacht dat onder het ministerie van Justitie kwam te vallen. Hierdoor werd het platteland het werkterrein van zowel de Koninklijke Marechaussee die onder Defenie viel, als het Korps Rijksveldwacht dat onder Justitie viel.
Op 11 november 1856 wordt bij KB ten behoeve van deze rijkspolitiezorg de rijksveldwacht ingesteld. De rijksveldwacht is het eerste burgerlijke rijkspolitie-orgaan. Artikel 1 van dit KB luidt: 'De dienst van geregtsdienaar, van Rijksveldwachter en van onbezoldigd opziener der jagt en visscherij zijn verenigd onder de benaming Rijksveldwacht.'
Dit gebeurde in eerste instantie kostenbesparend door commissarissen van Gemeentepolitie een commissie als rijksveldwachter te verlenen en de gerechtsdienaren (vroeger zonder opsporingsbe-voegdheid!) en bezoldigde opzichters van jacht en visserij aan te stellen als onbezoldigde rijksveldwachters; een effectieve vergroting van de rijksveldwacht bleef zo echter uit.
bronnen:
www.hubert-herald.nl
www.om.nl/organisatie/rijksrecherche/organisatie/historie
28-30 Brievenboeken van de brigadiers rijksveldwachten J. van Beek en Engelmann
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.