Ghedaen int jaer ons Heeren als men screef dusent vierhondert ende een ende dertich, seven ende twintich daghe in Decembri.
Voor de schepenen van Roosendaal, Haghen Godevaertszoon en Boudyn van Kelsdonck, erkent Jan Tayman schuldig te zijn aan Cornelis Goortszoon, of toonder, drie oude Ahrnemsche gulden op 1 bunder land geheeten Daens Heyninghe, palend oost aan Den Bayert, zuid aan Jan van Essendonck, noord aan het Vingerlinc, en eeronderpand op 1 gemet goed, palend oost aan het voorz. land, gelegen in Aarnt Willemszoons heining, west palend aan den groenen weg.
Ghedaen int jaer ons Heeren als men screef dusent vierhondert ende een ende dertich, seven ende twintich daghe in Decembri.
Voor de schepenen van Roosendaal, Haghen Godevaertszoon en Boudyn van Kelsdonck, erkent Jan Tayman schuldig te zijn aan Cornelis Goortszoon, of toonder, drie oude Ahrnemsche gulden op 1 bunder land geheeten Daens Heyninghe, palend oost aan Den Bayert, zuid aan Jan van Essendonck, noord aan het Vingerlinc, en eeronderpand op 1 gemet goed, palend oost aan het voorz. land, gelegen in Aarnt Willemszoons heining, west palend aan den groenen weg.
Op rugzijde : iij Arnoldus gulden, xxs st. (doorgehaald). — Die Aernemsche. ij gulden het stuk, xijz s. — facit xxx vijzs (XVIe e.). — 1431, 27 December (XVIIe e.). — T (XVIIIe e.).
Afschrift : Cart. B, fol. 8 vso ; cart. C, fol. 221.