Schepenen van de voogdij van Mol oorkonden dat Quirijn Perlyckmans, wonend te Dessel, bekent schuldig te zijn aan het godshuis van Postel een erfpacht van een mud rogge per jaar, op een stuk erf, nu land en dries, te Dessel, anderhalve bunder groot en palende oost aan het erf van genoemde Quirijn Perlyckmans, west aan het erf van Bertelmeeus Cleeren, zuid aan het erf van de kinderen van Jacop Jorijs en noord aan het gemeint.
Schepenen van de voogdij van Mol oorkonden dat Quirijn Perlyckmans, wonend te Dessel, bekent schuldig te zijn aan het godshuis van Postel een erfpacht van een mud rogge per jaar, op een stuk erf, nu land en dries, te Dessel, anderhalve bunder groot en palende oost aan het erf van genoemde Quirijn Perlyckmans, west aan het erf van Bertelmeeus Cleeren, zuid aan het erf van de kinderen van Jacop Jorijs en noord aan het gemeint.