Schepenen van 's-Hertogenbosch oorkonden dat in het geschil voor de Raad van Brabant Henrick van Eyck als meester en provisor van het godshuis van Postel en de ingezetenen van Eersel, gerechtigd op de gemeint van Eersel, zich tot de schepenen van 's-Hertogenbosch wendden. Hun geschil ging om een wijer, in deze gemeint liggend en geheten Den Zwerten Wijer, waarvan de provisor van Postel beweerde dat deze eigendom van het godshuis was en de ingezetenen dat zij er rechten hadden om er turf uit te winnen. Beide partijen beriepen zich op een hier geïnsereerde akte van 22 september 1444. Henrick en vertegenwoordigers van Eersel, Hapert en Hoogeloon, gerechtigd in deze gemeint, onderwierpen hun geschil vervolgens aan het oordeel van heer Anthonis Tsgroten, abt van Tongerlo. Deze bepaalde dat die van Eersel aan Postel 100 rijnsgulden moeten betalen wegens gemaakte onkosten. Postel mag zijn visrecht houden. Tot behoud hiervan mag Postel in de dijk van deze wijer waar de oude sluis gestaan heeft, een nieuwe sluis maken ten behoeve van de visserij en deze wijer met rus en aarde van de gemeint herstellen. Als de meester van Postel het water wil laten afgaan om te vissen, mogen die van Eersel geen turf steken waar eerder het water stond. Als er vis op de wijer zit mogen die van Eersel aan de kanten turf steken alsof het water ter hoogte stond van de vaart of op de weg van Postel naar Weebosch of zover als de heer van Tongerlo de pegel zal stellen. Als de meester van Postel de wijer 8 jaar ongerepareerd laat liggen, mogen die van Eersel in de wijer turf steken totdat de meester van Postel de wijer herstelt om er vis op te houden, op voorwaarde dat Postel het water niet hoger laat stijgen als vanouds, en op voorwaarde dat het water op de wijer na half maart niet hoger opgestuwd wordt dan tot de vaart of tot de weg van Postel naar Weebosch tussen de Zwarte Wijer en Dat Postelle Venne, opdat die van Eersel buiten de wijer hun gemeint kunnen gebruiken. Om dit te bevestigen moeten partijen voor wethouders van 's-Hertogenbosch komen om dit te bevestigen. Gedaan in het godshuis van Postel in de zaal daar op de laatste dag van juni 1519 met als getuigen heer Jheronimus Perre en heer Peter Smeetz. Daarna zijn het godshuis van Postel en gemachtigden van Eersel (met geïnsereerde machtiging van 25 juli 1519) voor schepenen van 's-Hertogenbosch gekomen om dit te laten bekrachtigen.
Schepenen van 's-Hertogenbosch oorkonden dat in het geschil voor de Raad van Brabant Henrick van Eyck als meester en provisor van het godshuis van Postel en de ingezetenen van Eersel, gerechtigd op de gemeint van Eersel, zich tot de schepenen van 's-Hertogenbosch wendden. Hun geschil ging om een wijer, in deze gemeint liggend en geheten Den Zwerten Wijer, waarvan de provisor van Postel beweerde dat deze eigendom van het godshuis was en de ingezetenen dat zij er rechten hadden om er turf uit te winnen. Beide partijen beriepen zich op een hier geïnsereerde akte van 22 september 1444. Henrick en vertegenwoordigers van Eersel, Hapert en Hoogeloon, gerechtigd in deze gemeint, onderwierpen hun geschil vervolgens aan het oordeel van heer Anthonis Tsgroten, abt van Tongerlo. Deze bepaalde dat die van Eersel aan Postel 100 rijnsgulden moeten betalen wegens gemaakte onkosten. Postel mag zijn visrecht houden. Tot behoud hiervan mag Postel in de dijk van deze wijer waar de oude sluis gestaan heeft, een nieuwe sluis maken ten behoeve van de visserij en deze wijer met rus en aarde van de gemeint herstellen. Als de meester van Postel het water wil laten afgaan om te vissen, mogen die van Eersel geen turf steken waar eerder het water stond. Als er vis op de wijer zit mogen die van Eersel aan de kanten turf steken alsof het water ter hoogte stond van de vaart of op de weg van Postel naar Weebosch of zover als de heer van Tongerlo de pegel zal stellen. Als de meester van Postel de wijer 8 jaar ongerepareerd laat liggen, mogen die van Eersel in de wijer turf steken totdat de meester van Postel de wijer herstelt om er vis op te houden, op voorwaarde dat Postel het water niet hoger laat stijgen als vanouds, en op voorwaarde dat het water op de wijer na half maart niet hoger opgestuwd wordt dan tot de vaart of tot de weg van Postel naar Weebosch tussen de Zwarte Wijer en Dat Postelle Venne, opdat die van Eersel buiten de wijer hun gemeint kunnen gebruiken. Om dit te bevestigen moeten partijen voor wethouders van 's-Hertogenbosch komen om dit te bevestigen. Gedaan in het godshuis van Postel in de zaal daar op de laatste dag van juni 1519 met als getuigen heer Jheronimus Perre en heer Peter Smeetz. Daarna zijn het godshuis van Postel en gemachtigden van Eersel (met geïnsereerde machtiging van 25 juli 1519) voor schepenen van 's-Hertogenbosch gekomen om dit te laten bekrachtigen.