Eustaes Coppeij, executeur ordinaris van de Raad van Brabant, verklaart aan de kanselier en andere heren van de Raad dat hij op 28 juni 1565 uit 's-Hertogenbosch naar Lieshout gereden is en de volgende dag naar Beek bij Aarle naar Jan Franschen, gezworene, en Adriaen Sluyters, vorster aldaar, met de akte van 22 juni 1565, en vrijlating geëist heeft van Waelraven Diericx en Dirick Willemssen en betaling van de proceskosten. Omdat ze weigerden heeft hij hen op 11 juli voor de Raad gedaagd.
Eustaes Coppeij, executeur ordinaris van de Raad van Brabant, verklaart aan de kanselier en andere heren van de Raad dat hij op 28 juni 1565 uit 's-Hertogenbosch naar Lieshout gereden is en de volgende dag naar Beek bij Aarle naar Jan Franschen, gezworene, en Adriaen Sluyters, vorster aldaar, met de akte van 22 juni 1565, en vrijlating geëist heeft van Waelraven Diericx en Dirick Willemssen en betaling van de proceskosten. Omdat ze weigerden heeft hij hen op 11 juli voor de Raad gedaagd.