Govaert van Laerhoven en Willem de Wit, schepenen van Beeck, verklaren dat Aerrt, zbon van wijlen Peter Leemans, verkocht heeft aan Heer Jan Goyaertssoen, vicecureit van Esch, ten behoeve van het Mannengasthuis, een cijns van 28 stuivers, gaande uit een huis, erve en hof met 15 lopense land, gelegen te Beeck in het Langecruyse tuseen Claes en Adriaen Merten Frierszonen ter ene zijde en Jan van Dun en Peter Monen ter andere zijde, strekkende van de straat tot aan de gemeint; welke cijns eertijds door Aert van Boerdenszone verkocht is aan Yken Henric Henric van den Raecksdochter
Govaert van Laerhoven en Willem de Wit, schepenen van Beeck, verklaren dat Aerrt, zbon van wijlen Peter Leemans, verkocht heeft aan Heer Jan Goyaertssoen, vicecureit van Esch, ten behoeve van het Mannengasthuis, een cijns van 28 stuivers, gaande uit een huis, erve en hof met 15 lopense land, gelegen te Beeck in het Langecruyse tuseen Claes en Adriaen Merten Frierszonen ter ene zijde en Jan van Dun en Peter Monen ter andere zijde, strekkende van de straat tot aan de gemeint; welke cijns eertijds door Aert van Boerdenszone verkocht is aan Yken Henric Henric van den Raecksdochter