Godefridus Smeds en Godefridus de Dommelen, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren dat Theodoricus, Rodolphus en Arnoldus, zonen van Lodewicus de Bladel, alsmede Henricus Boerman, man en momber van Elysabeth, Daniel Janssoen, man en momber van Luytgard, dochter van Lodewicus voornoemd, Ghiselbertus de Dorhout, man en momber van Godescalus de Bladel, Jacobus Oedensoen, man en momber van Elysabeth, dochter van wijlen Anna, dochter van wijlen Gerardus Vos, hebben opgedragen aan Theodericus, zoon van wijlen Johannes Roetart, een stuk land gelegen onder de dingbank van Liempde int Smaller, tussen de koper aan beide zijden, strekkende aan de Dommel, alsmede een stuk land, gelegen alsvoren tussen Theodericus Hoet en de Dommel, met Lambertus van den Aker aan beide einden.
Godefridus Smeds en Godefridus de Dommelen, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren dat Theodoricus, Rodolphus en Arnoldus, zonen van Lodewicus de Bladel, alsmede Henricus Boerman, man en momber van Elysabeth, Daniel Janssoen, man en momber van Luytgard, dochter van Lodewicus voornoemd, Ghiselbertus de Dorhout, man en momber van Godescalus de Bladel, Jacobus Oedensoen, man en momber van Elysabeth, dochter van wijlen Anna, dochter van wijlen Gerardus Vos, hebben opgedragen aan Theodericus, zoon van wijlen Johannes Roetart, een stuk land gelegen onder de dingbank van Liempde int Smaller, tussen de koper aan beide zijden, strekkende aan de Dommel, alsmede een stuk land, gelegen alsvoren tussen Theodericus Hoet en de Dommel, met Lambertus van den Aker aan beide einden.