1435 januari 7. Schepenen van Meer oorkonden:
a) dat Jan van Bakel, Peeter Arnt Ruttensoon, Hein Ruijs Jan Codde, Wouter Mannert, Peter Robkens, Dirck Robkens, Jan Velinc, Arnt van den Brunhovel en Daniel Nielkenssoen geattesteerd hebben omtrent de limietscheiding tussen Meer en Buegen, lopende vanaf Beltenoms Kolc, de Noetixhove, negentig jaar geleden door de Kuijcsche heren uitgegeven en aangegraven door Jan van Noetwic onder protest van Jan Nyeweert van Bogen ten gunste van Johan heer van Meer, langs de hoeve waar voorheen Hein Nevensoen op woonde, verder naar de hofstad te Bogen en een hofstad. waar de kinderen van Hein voornoemd Meerwaarts gewoond hebben, een huis half in het gericht van Meer en half in dat van Boegen, waar de lammeren naar gelang van de zijde van het huis tiendplichtig zijnd aan Meer of aan Buegen, en tenslotte naar twee bergjes gelegen boven de Kuijcschen Wyer peelwaarts strekkende, waar in oude tijden Brabantse luiden waren doodgeslagen, voor een deel begraven door de heren van Cuijk onder het ene bergje en door de heren van Meer onder het andere,
b) dat Nijelken Ruijs, gedurende 40 jaar bode van de heer van Meer “in de Broeck”, Jan van Eenswinckel en Jan van den Brunhovel, beide meer dan 100 jaar oud, alsmede Rutte Neudensoen hieromtrent mede hebben geattesteerd onder verklaring dat aan de heer van Meer in het gebied van Bogen veel tekort was gedaan,
c) dat Wouter Mannert, oud 100 jaar, dit bevestigd heeft
d) dat Hein Ruijs Nielkenssoen geattesteerd heeft dat zijn vader Nijelken en Hein Nevenzone de oude hem hebben gezegd dat de Brabanders onder het ene bergje van Meer begraven waren, toen Jan van Berenbroeck die van Gemert verslagen had.
Afschrift door P. Hengst, substituut-landschrijver te Boxmeer, van 1732. (inventarisnummer 19)
1435 januari 7. Schepenen van Meer oorkonden:
a) dat Jan van Bakel, Peeter Arnt Ruttensoon, Hein Ruijs Jan Codde, Wouter Mannert, Peter Robkens, Dirck Robkens, Jan Velinc, Arnt van den Brunhovel en Daniel Nielkenssoen geattesteerd hebben omtrent de limietscheiding tussen Meer en Buegen, lopende vanaf Beltenoms Kolc, de Noetixhove, negentig jaar geleden door de Kuijcsche heren uitgegeven en aangegraven door Jan van Noetwic onder protest van Jan Nyeweert van Bogen ten gunste van Johan heer van Meer, langs de hoeve waar voorheen Hein Nevensoen op woonde, verder naar de hofstad te Bogen en een hofstad. waar de kinderen van Hein voornoemd Meerwaarts gewoond hebben, een huis half in het gericht van Meer en half in dat van Boegen, waar de lammeren naar gelang van de zijde van het huis tiendplichtig zijnd aan Meer of aan Buegen, en tenslotte naar twee bergjes gelegen boven de Kuijcschen Wyer peelwaarts strekkende, waar in oude tijden Brabantse luiden waren doodgeslagen, voor een deel begraven door de heren van Cuijk onder het ene bergje en door de heren van Meer onder het andere,
b) dat Nijelken Ruijs, gedurende 40 jaar bode van de heer van Meer “in de Broeck”, Jan van Eenswinckel en Jan van den Brunhovel, beide meer dan 100 jaar oud, alsmede Rutte Neudensoen hieromtrent mede hebben geattesteerd onder verklaring dat aan de heer van Meer in het gebied van Bogen veel tekort was gedaan,
c) dat Wouter Mannert, oud 100 jaar, dit bevestigd heeft
d) dat Hein Ruijs Nielkenssoen geattesteerd heeft dat zijn vader Nijelken en Hein Nevenzone de oude hem hebben gezegd dat de Brabanders onder het ene bergje van Meer begraven waren, toen Jan van Berenbroeck die van Gemert verslagen had.
Afschrift door P. Hengst, substituut-landschrijver te Boxmeer, van 1732. (inventarisnummer 19)