Walterus Sartor (kleermaker) en Henricus van Risingen, schepenen van Sint-Oedenrode, oorkonden dat Petrus, zoon van Eliza de Eirde, aan Hermannus Pellifici de Looier een erfcijns verkoopt van vijf schellingen, groot tournoois, te rekenen tegen twaalf penningen, uit de goederen, die hij na de dood van zijn vader verkregen heeft, of na de dood van zijn moeder nog zal verkrijgen; ook belooft Petrus de eertijds vastgestelde erfpacht van een lopense rogge jaarlijks te zullen betalen. De twee broers van Petrus, met name Johannes en Theodoricus, worden mede aansprakelijk gesteld voor het voldoen van alle verplichtingen.
Walterus Sartor (kleermaker) en Henricus van Risingen, schepenen van Sint-Oedenrode, oorkonden dat Petrus, zoon van Eliza de Eirde, aan Hermannus Pellifici de Looier een erfcijns verkoopt van vijf schellingen, groot tournoois, te rekenen tegen twaalf penningen, uit de goederen, die hij na de dood van zijn vader verkregen heeft, of na de dood van zijn moeder nog zal verkrijgen; ook belooft Petrus de eertijds vastgestelde erfpacht van een lopense rogge jaarlijks te zullen betalen. De twee broers van Petrus, met name Johannes en Theodoricus, worden mede aansprakelijk gesteld voor het voldoen van alle verplichtingen.
Insertie in inv.nr. 87
De zegels zijn verloren