Archieven

1 Afschrift van een op 30 oktober 1780 door “de Raaden en Reekenmeesters der Domeinen van de Prins van Oranje” te ’s-Gravenhage uitgeschreven akte waarin zij de overleden rentmeester G. Torsink en zijn tijdelijke waarnemer mr. Daniel Gerhard Hoppenbrouwer ontheffen van de verantwoording voor de, in middels aan de nieuwe rentmeester Motman overgedragen, administratie van de Domeinen en Geestelijke en Pastoraale Goederen der stad Grave en des Lands van Cuijk. Tevens verlenen zij hun volledige kwijting en decharge voor alle eventueel gemaakte fouten en de mogelijk daaruit voortvloeiende consequenties. De akte is geparafeerd door C. de Verdun en ondertekend door H. Ardesch. Het afschrift is gemaakt te Cuijk en te Beers geprotocolleerd door D. van Hoijtema, landschrijver.

2 Hendrik Geistman en zijn vrouw Johanna Schram verkopen aan Laurens Spengler, luitenant-kolonel en kapitein-ter-zee in dienst van de Verenigde Nederlanden, en Anna Gertruda Hummel, echtelieden: a) een gestoelte in de kerk van Beers b) een boerderij met land, genaamd den Elst- of Elshof, gelegen op het Broek, jaarlijks belast met een afdracht aan het Comptoir van Sijn Hoogheijd te Grave en een perceel land grenzend aan Gijsbert Hendrix en de Leemputten c) het goed Broekhof, leenroerig aan den Cuijkschen Leenhoove.

3 Maria Ingenool, weduwe van Willem Arend de Quaij, Heer van Baarendonck, geassisteerd door haar zoon Adrianus Hendricus de Quaij als haar gekozen momboir, verklaart dat zij aan Ludolphus Everardus Arnodus de Quaij, luitenant-ingenieur bij de Verenigde Nederlanden, en zijn echtgenote Elisabeth Schadd een jaarlijkse rente schuldig is, aflosbaar met een kapitaal van f 6000,--. Tot onderpand dient het landgoed de Baarendonck met al zijn bezittingen. Het goed is belast met een jaarlijkse afdracht aan de Domeinen en het St. Catharina Gasthuis, beide te Grave. Volgens een renvooi gedateerd 28 augustus 1787 blijkt dat Maria Ingenool op 1 april 1786 f 2000,-- heeft afgelost.

4 Kersten Peters en Anneke van Dael, echtelieden, verkopen aan Geurt van Cuijk en zijn vrouw Maria Busch twee stukken bouwland aan o.a. den gemeenen Schouweg en den Mistweg onder de conditie dat zij “geene hoenders nog ander veeren dragend vee op het voorschreven erf zullen mogen houden”.