Archieven

475 De heer S. P. de Bruijn, wonende te Langel, Land van Ravenstein en de heer J. G. de Bruijn als kooplieden onder de firma van de gebroeders de Bruijn, bij het gemeentebestuur der stad Grave op 28 december 1807 gepatenteerd, de eerstgenoemde optredend namens zijn te Rotterdam overleden zoon Johannes E. de Bruijn machtigen de procureur P. L. Muller om namens de comparanten gelden te vorderen, ontvangen en te kwiteren.

476 J. E. Muller, wonende te Grave machtigt de heer M. C. Molhuijsen, wonende te ’s-Bosch om voor de landdrost van Brabant uit naam en ziel van de comparant een eed af te leggen.

477 Gerardus van der Meulen, burger en koopman, tevens beurtschipper te Grave naar Rotterdam en vice versa en Maria van Rijswijck, wonende te Grave verklaren de langstlevende tot enige en universele erfgenaam; voorts zal de langstlevende worden aangesteld als voogd over de na te laten minderjarige kinderen; mocht de langstlevende voor de tweede keer trouwen, dan dient een behoorlijke staat en inventaris van de boedel te worden opgesteld ten behoeve van de na te laten kinderen uit het eerste huwelijk.

478 Op verzoek van de heer J. G. de Bruijn, koopman te Grave, heeft de notaris zich vervoegd ten huize van Michael van Cuijk, horlogemaker te Grave en bij zijn afwezigheid zijn vrouw ter voldoening van een acceptatie van 8 augustus 1808 ten bedrage van 104 Hollandse guldens; de huisvrouw deelde mede dat haar man ’s avonds zou thuiskomen en het benodigde geld zou meenemen en de heer de Bruijn zou betalen.