Archieven

36 Vor schepenen in Veghel verschenen Arnoldus Hendrix van der Asdonk, oud ongeveer 23 jaren, Jan Tonij Voets, oud ongeveer 40 jaren, en Hendrik Hendrix van der Heijden, oud ongeveer 25 jaren, "alle luyden van eere en inwoonderen alhier", om op verzoek van het hoog officie een verklaring af te leggen. De eerste deponent verklaart "dat hij op dijnsdag den derden dese loopende maant ont(rent) neegen uuren in den avont is comen gaan Over de Brugge, digt bij de huijsinge van Lambert Doncquers, alwaar met de bloote messe vegtende waren Gijsbert Jans Kivits en seeckeren Eijmbert Tonij Smits. Dat den selven Eijmbert aen voors(creven) Gijsbert eenen steeck toebragt, waar op hij hem omdraeijde dese woorden hoorde spreecken: "Nu steeckt mij den donder, nu ik hem mijn handt van vrientschap toe reijcke." Dat verders den selven Eijmbert daer op de vlugt nam. De tweede en derde deponenten verclaren dat zij tijde voors(creven) waren aent huijs van Lambert Doncquers voors(creven), en aldaar gesien dat Gysbert Jan Kivits voors(creven) neffens zijn vrou uyt den huijs gingen, ende dat daer op volgde Eijmbert Tony Smits. Dat den selven Eijmbert bij haer comende, eenige woorden uijtsprack, dog niet te weeten wat. Ende verders gesien dat Eijmbert zijn mesch uijt trock en hem attaqueerde. Dat opgem(elde) Gijsbert sich defendeerde en een moment daar na bevonden dat voors(creven) Gijsbert in syne buijck gequetst was, en hij Eijmbert de vlugt nam."