Archieven

1 In marge (dienstaantekening) : Aan Willem Engbrechts van de Berselaer voor het altaar van St. Joris namens de schepenen 7 wilhelmustuin en 2 vlaamsen gegeven, ook op 12 mei bij Jan Vissers voor het verteer daar op bevel van de schepenen 8 stuivers gegeven.

2 Anno 1494 zijn de schepenen Henrick Dircks, Jan van de Veken, Dirck de Visser, Goijaert van Heretom, Peter van de Laer, Arnoldus Willems, Gerart Coppens, Peter Valckenaer en Willem Laureijs.

3 Dienstaantekeningen over diverse verteer door schepenen in diverse herbergen. (weinig bizonderheden, alleen dat er nogal wat bier was gemoeid met de samenkomsten van schepenen.

4 Schrijven van de stad Den Bosch gericht aan de schepenen van Boxtel. Handelt over een verzoek van Aert Maessen als inwoner van Vught . Voor schepenen in Boxtel zijn verschenen Willem Willems van Emmickhoven (hij is getrouwd met Adriaena dochter van Jan Bastaerts), verder de vrouw Claes Jan Bastaerts met haar wettige dohters Ariana, Beatrice en Johanna, inwoners van Boxtel en hebben op verzoek van de schout onder ede als volgt verklaard. Eerder was deze Aert Maessen in Boxtel aangehouden en gearresteerd over een lijfrente die staat te vorderen van de stad Den Bosch en waarvoor destijds door deze Aert was beloofd dat hij binnen een bepaalde tijd in Boxtel zou komen en daar dan niet eerder zou weggaan zonder hun toestemming daarin en zoals dat toen is gebeurd. En toen heeft Aert aan genoemde Willem en de zijnen toegezegd dat hij de zaak zou komen regelen, want het was Willem en de zijnen ter ore gekomen dat Aert met Nieuwjaar poorter van Den Bosch was geworden, maar daar niet meer woonde. Ze hebben hem daarop geattendeerd en daarop is tegen Aert gezegd dat hij zich niet aan de afspraken had gehouden. Daarna hebben ze gezegd *wij hebben ons daarover beraden en geven U kwijting*. Daarna was er nog wat meer gezegd. Toen is Aert gegaan en die haalde toen Willem van Kuijk erbij die vorster van Boxtel was en vroeg die toen of hij iets over hem Aert had te zeggen vanwege de heerlijkheid Boxtel of van iemand daar. Daarop had de vorster gezegd dat hij geen eisen op hem had en dat hij werd vrijgesproken voor de toezeggingen en de eed die Aert daarvoor had gedaan. (op folio 54 verso handelt de heer van Boxtel c.q. Henrick van Ranst de zaak blijkbaar onderhands af met een Dirck Aert Swijsen, die zich ook had ontrokken aan de betaling van de lijfrente aan de weduwe)