Archieven

1 Notitie (verslag) van hetgeen voorgeschreven wordt inzake de gemeentelijke vergoedingen, welke de gemeente Boxmeer betreffen, ingaande 4 november 1709. Drossard Diederick Ripperbandt en de gezamenlijke schepenen hebben de richterbode gevraagd de volgende personen te verzoeken: Peter Claessen; Wilhelm de Raadt, advocaat; de pastoor van Boxmeer; Pater Philibertus Peter Claessen; Tilleman Gerrits; Jan Tunnissen Smit; Jan Graet; heer Huijsman; Aberam W. van Dael; Claes Lob; Evert Peters; Daniel Heijmerick; Roeloff van Els; Henderick Ermerts; Henderick Sweeren; Claes Peters; Reijn Jans; Thomas Harrits; Jan Hermans Croff; Johan van Dijck; Nillis Peters; Anthoon Brouwer; Gerrit Martens; Oswolt Bufflee; Gerart Verschuijren; Er volgt een uiteenzetting van de vergadering en ook van de uitvoering hiervan.

2 Tunnis Daemen en Anneke Claessen, echtelieden verklaren 100 gulden schuldig te zijn aan Peterken Alarts mede erfgenaam van wijlen Peter Alarts. Als borg stellen zij hun huis en hof alhier gelegen aan de Pastoorsbiest. Deze akte is van 1-3-1664 en overgeschreven. Er volgt nog een akte waarin wordt vermeld dat de schuldeiser niet Peter Alarts is maar de paters Carmelieten. Ook deze akte is overgeschreven van het origineel.

3 Daniel van Daal en zijn vrouw Elisabeth verklaren 100 gulden schuldig te zijn aan de armen van Boxmeer. Als borg stelt zich Jan van Os. Op 21 juli 1715 stelt Johannes Henderick, wonende op het Rijkevoort zich als borg in plaats van Jan van Os voornoemd.

4 Johan Verheijen, rentmeester der vrij-heerlijkheid Boxmeer, gevolmachtigde van Leopoldina gravin van Ost Vrijslandt, regerend gravin tot den Bergh, benoemd bij volmacht van den 28 mei 1714. Gravin Leopoldina heeft een volmacht van de heer Maijnard Carel vorst van Hohenzollern Sigmaringen in kwaliteit als vader en momboir van Frans Wilhelm graaf tot den Bergh en Sigmaringen, enige en universele erfgenaam van wijlen Oswoldt graaf tot den Bergh volgens memorie op haar gravin Leopoldina gepasseerd den 29 september 1713; beide voornoemde volmachten zijn aan ons vertoond. Comparanten verklaren 5.000 gulden schuldig te zijn aan de paters van het convent der Lieve Vrouwe broeders te Antwerpen. Als borg worden alle goederen gesteld welke zijn gelegen onder St. Anthonis. Tevens stellen zich als borg: Wilhelm de Raad, raadsheer van de regerende gravin tot de Bergh; zijn vrouw Cornelia Margaretha Sam. Aantekening dat de obligatie op 10.2.1764 is geroyeerd.