Archieven

1 Paulus Betram, meester metselaar te Grave, verklaarde op verzoek van Anna Heijnen weduwe van Willem van Erp, woonachtig te Grave, dat hij op 22 maart 1691 met Evert Beurris, meester metselaar en Hermanus van Erp, meester timmerman te Grave, ten overstaan van de scholtus, schepenen en secretaris der stad Grave, dat zij ten huize van de requirant hebben gezien een betimmerde waterloop, tussen het huis van Heijmen Ermers, brouwer en burger van Grave en het huis van Jasper de Haen zaliger, breed vijf en een kwart duim en hoog een roede en drie duimen en is deze waterloop op zijn plat gevloerd met kalk en specie hebben nagezien en gevisiteerd tot aan het huis van Jasper de Haen zaliger, tegenwoordig bewoond door Margareta de Haen weduwe van Johan Coebergh, waarna de comparant verklaarde de genoemde waterloop te hebben gestopt ter hoogte van een voet of meer, omdat die onbekwaam was om het regenwater, vallende op de plaats van Jan Heijnen en afloopt van de afdaken ten dele van de brouwerij van voornoemde Ermers.

2 Willem Formers, meester timmerman te Grave en Geertruij Buijs, benoemen de langstlevende van hen tot erfgenaam en daarna benoemen zij tot hun universele erfgenaam haar zoon Johannes Formers.

3 Anneke Heijnen weduwe van Willem van Erp benoemt tot haar erfgename Maria Anna van Erp, getrouwd met Jacobus de Roos, wonende te Düsseldorf en bepaalt verder dat al haar na te laten goederen zullen gaan naar haar broer Otto Heijnen en haar zuster Hester Heijnen.

4 Elijsabeth Christina van Rijmsdijck in haar hoedanigheid van erfgename met de kinderen van haar moeder Barbara van Steenhuijs en Francois Coebergh, met de namen Jacomina Christina, Rudolph, Johan Francois en Vulgentia Coebergh, geeft elk van hen een legaat van vijftig Carolingische gulden en verder maakt zij mede tot haar erfgename haar moeder.