Archieven

13 Rapport van de Haagse heren belast met de Meierijse zaken die een rekest hebben bestudeerd van de classis van ’s-Hertogenbosch inhoudende dat zij in ervaring waren gekomen dat de raadsheer en de resident van Zijne Keurvorstelijke Doorluchtigheid van Keulen etc. op 30 januari jl. aan heer Ho: Mo: had gepresenteerd een memorie waarin werd gemeld dat de keurvorst de possessie had van de plaats genaamd Nieuwkuijk in kwartier Oisterwijk binnen de Meierij van ’s-Hertogenbosch en gelegen onder Drunen om aldaar de politie en uitoefening van religie te laten ter dispositie van Zijne Keurvorstelijke Doorluchtigheid en dat de classis van ’s-Hertogenbosch die memorie had doorgekeken en dat ze er niet aan twijfelde of haar Ho: Mo: zouden de rechte geschapenheid van die zaken kunnen zien edoch alzo bij hetzelfde bericht verscheiden documenten behoorden die uit de originele stukken niet bekwamelijk konden worden getrokken en noodzakelijk mondelinge toelichting vereisten.

14 Rekest van Lambert Jansz. inwoner van Valkenswaard in kwartier Kempenland inhoudende dat hij suppliant ten tijde van het ontzetten en evaderen van de roomse priester Danckers bij sententie van de Raad van Brabant van 3 april jl. was gecondemneerd om op strenge wijze gegeseld te worden en een verbanning van 5 jaar uit het hertogdom Brabant en bovendien was veroordeeld tot betaling der kosten van justitie en hij zou in hechtenis blijven tot alle kosten betaald waren nl. 658-17-0; hij zat in hechtenis op de gevangenpoort te ’s-Hertogenbosch.

15 Rekest van agent Hertogh Moerkercken overleverende het bericht van de classis van ’s-Hertogenbosch op de memorie van de heren Norff en Van der Veecken raad en residenten van de C.F.D. van Keulen Bisschop en Prins van Luik rakende de soevereiniteit van het dorp Nieuwkuijk; een kopie wordt doorgestuurd naar de Haagse heren belast met de Meierijse zaken.

16 Rekest van de gecommitteerden van de regering van de stad ’s-Hertogenbosch i.v.m. hun privileges verwijzend naar de formele uitspraak der gezworenen van de landvrede tussen Maas en Rijn uitgesproken in 1365 door de Heer Wenceslaus van Bohemen [er staat Boeme] en Vrouwe Johanna van Luxemburgh en Hertogin van Brabant aan de ene kant en Walraven van Valkenborgh Heer van Ravenstein en Herpen aan de andere kant met de mededeling dat de poorters en ingezetenen van ’s-Hertogenbosch vrijgesteld waren van allerlei tollen en ongelden binnen het land van Ravenstein zowel te water als te land, maar men had daar toch van kooplieden en schippers tolbetaling geëist.