Archieven

5 Rekest van Gerart van Kelst geboren burger van de stad van ’s-Hertogenbosch aan de SG die aangeeft tot aan de reductie van de stad trouw gediend te hebben als commies en klerk het kantoor van de domeinen, tot notabele vermeerdering van genoemde domeinen en vele achterstallige cijnzen, de meeste vanaf 1572 achterstallig geworden door de oorlogtroebelen, heeft achterhaald door zijn grote arbeid. In de jaren voor de reductie nl. 1627 en 1628 heeft hij van de meeste vrijheden en dorpen de cijnzen weten over te brengen naar het kantoor, welke kohieren na de reductie erg dienstig bleken te zijn. Van Kelst heeft hiervan een specificatie gemaakt en hij verzoekt om dit werk te belonen.

6 Brief gericht aan genoemde Kelst met een verklaring dat men zijn twee missiven van resp. de 17e en de 20e van deze maand heeft ontvangen en men gezien heeft welke moeite hij heeft aangewend om pertinent bescheid te kunnen overleggen van welk recht de hertog van Brabant heeft m.b.t. de gemeynten geheten Vrouwenrijt en de Vloet; binnen de Raad van State is ook een verschil van inzicht gerezen betreffende het markiezaat van Bergen op Zoom; ook wordt in het stuk gesproken over Oisterwijk, Stockelmans, de achterlenen van de leenhof van Echternach; het vervolgen van de genealogie van het geslacht van der Linden.

7 [hier en daar tekstdeeltjes weggevallen] Brief van G. Somers aan Gerard van Kelst met het volgende bericht: “Ick seijnde hier neffens de lijste van de quartieren die ick soo spoedelijck affgedaen hebbe dat uwe ed. sulcx nauwelijcx en sult geloven maer het moijelijck is so veel menschen in een dorp te soecken, den eenen woont west ende den anderen oost, dan vynde men de meesten, emmers vorsters al in herbergen die het meest hebben besmuerdt, te weten de lijste ende van het dickwils in de handt te nemen ende voor te lesen, Marten van Buell heeft daer scrappen in gemaeckt dat seer qualijck compt ende niet halff plaetse gelaten om te teeckenen, gelijck blijct dat halff schuin is met de doorscrappingen; voorders en hebbe tot Asten van uwe ed. nichts sal…….niet connen becomen, door dyens den …..noch tot Den Hage niet en was comen, niet hebbe hem tot Helmont gevonden end emij belooft met den yersten daer van satisficatie te geven, ick soude dese eyng…..selve gebrocht hebben maer was affgegaen borgemeesters mij op seer op den halssen liggen om hunne reeckeninge op mergen ende overmergen te helpen affdoen, dat ick niet voorbij en conde, want sij mij gelt daerom oock achterwaerts houden, so dat uwe ed. mij gelieft te excuseren, dat ick selve niet gecomen en ben, maer so dat yet haestich is sult gelieven mij te seijnden, daerinne ick mij sall metten yersten employeren; ick hebbe wat van die van Erp ontfangen, sal dese weecke mette grat….affdoen, eyndende sal uwe ed. met het familie ende ons altesamen den Almogenden bevelen sal sijn en blijven. Monsieur Kelst [ sijnen dyenstbereijden dienaer …..tot Nuenen den xv december 1648 [dubieus]

8 Brief van G.Somers en monsieur van Kelst over een geschil te Oirschot ter voldoening van de kosten van een gepretendeerde executie op basis van een akte van authorisatie, waarvan de schepenen van Oirschot verklaren die nooit gezien te hebben; inliggend een klein briefje geschreven vanuit Antwerpen dd. 3 oktober 1648 door een zekere Van Meerwijck.