Om poorter van Oisterwijk te worden, moest 1 Reaal van 30 stuivers per stuk betaald worden. Maar ook dat vertegenwoordigde weer een bepaalde waarde in een Groot, namelijk VIIs en VIden. Uit welke "coupures" bestond een Groot, zodat ik weet wat de "s" en de "den" betekenen?
Mechelien Spierings beschrijft in haar proefschrift(1984) over de Bossche protocollen 1367-1400 (p.192) het officiële rekengeld van die tijd als pond-schelling-groot. Hieruit maak ik op dat een groot hetzelfde moet zijn als een penning, en dat er in een pond (groot) dus 12 penningen gaan.
Ook schrijft ze, dat een Gelderse gulden in 1390 een waarde had van 16 plakken en de plak, de latere stuiver, had een waarde van 2 groten.
Groeten,
