De bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers had grote gevolgen voor de organisatie van de Kamers van Koophandel. Op 1 april 1942 werd door de bezetter een provinciale indeling opgelegd. Vanaf dat moment waren er dus elf provinciale Kamers. De overige vijfentwintig Kamers werden ondergeschikte kantoren. De voorzitters van de provinciale Kamers kregen, analoog aan het nationaal-socialistische leidersbegrip, vergaande bevoegdheden. Het democratisch principe werd dus losgelaten. De voorzitters werden aangesteld door de secretaris-generaal van het departement van Handel en Nijverheid en niet meer gekozen door de leden van de Kamer. (Besluiten van de Secretaris-Generaal van het departement van Handel en Nijverheid van 25-11-1941 en 31-3-1942). De Kamers werden gekoppeld aan het nieuwe corporatistische stelsel voor het bedrijfsleven. Dit hield in dat gelijksoortige ondernemingen horizontaal werden ingedeeld in een vakgroep. Zo ontstonden zes hoofdgroepen: industrie, handel, ambacht, verkeer, bank- en verzekeringswezen. In de Kamer was iedere hoofdgroep in de vorm van een afdeling vertegenwoordigd. Een Raad van Bijstand, gevormd door de leden van de Kamer, steunde het bestuur. (Van Gerwen, e.a., Mercurius' erfenis, 34).
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.