Schepenen van de voogdij van Mol oorkonden dat Gabriel Jan Stevenssone en Michiel Zwinnen, als momber van zijn echtgenote, en Anna van Heeke, met haar man en momber Jacop Bungers, bekennen een erfpacht van twee mudden rogge schuldig te zijn aan het godshuis van Postel, op een blok van twee bunder land te Dessel, palend oost aan het erf van Lijsbeth Geerts Diericxdochter, west aan de Nustraete en de eigendom van meester Lambrecht van Goirle, zuid aan het erf van de kinderen van Gielijs van Bontenaken alias Roebbens en noord aan de gemene straat.
Schepenen van de voogdij van Mol oorkonden dat Gabriel Jan Stevenssone en Michiel Zwinnen, als momber van zijn echtgenote, en Anna van Heeke, met haar man en momber Jacop Bungers, bekennen een erfpacht van twee mudden rogge schuldig te zijn aan het godshuis van Postel, op een blok van twee bunder land te Dessel, palend oost aan het erf van Lijsbeth Geerts Diericxdochter, west aan de Nustraete en de eigendom van meester Lambrecht van Goirle, zuid aan het erf van de kinderen van Gielijs van Bontenaken alias Roebbens en noord aan de gemene straat.