Schepenen van de voogdij van Mol oorkonden dat Lauwreys van Gompel, wonend te Dessel, dat hij schuldig is aan het godshuis van Postel een erfpacht van een mud rogge per jaar op een beemd te Dessel, geheten de Vroenaert, palend oost aan het erf van Goyvaert Cuypers, west aan de erven van Claes Dries en van de kinderen van Marcelis Thijs, zuid aan het erf van Jan die Cuypere en noord aan het kleine straatje toebehorend aan Pauwels die Schoemakere.
Schepenen van de voogdij van Mol oorkonden dat Lauwreys van Gompel, wonend te Dessel, dat hij schuldig is aan het godshuis van Postel een erfpacht van een mud rogge per jaar op een beemd te Dessel, geheten de Vroenaert, palend oost aan het erf van Goyvaert Cuypers, west aan de erven van Claes Dries en van de kinderen van Marcelis Thijs, zuid aan het erf van Jan die Cuypere en noord aan het kleine straatje toebehorend aan Pauwels die Schoemakere.