Uit de eerste klas van de lagere school (jongensschool Bergeijk 't Hof, 1946-47) is mij één voorval altijd bijgebleven. Wij leerden lezen met een leesplankje; het op katholieke scholen gebruikelijke leesplankje dat begon met aap-roos-zeef-muur en eindigde met hok-bok-kous). Wij moesten onder de plaatjes die op het plankje stonden met losse letterblokjes de naam van het plaatje leggen, bijvoorbeeld ei, juk, jet en neus.
Op een dag meende ik een letterblokje teveel te hebben, een n. Dat leverde ik bij de juffrouw in. (Zij had toevallig dezelfde achternaam als ik maar was geen familie.) Tegen het einde van de schooldag kwam ik echter een letter tekort, een u. Streng was de jffrouw niet, maar ik moest toch zoeken en het ding vinden vóór ik naar huis mocht. Ik zocht overal, in mijn lessenaar, in mijn - daarin ingebouwde - inktpot en op de grond: op de grijze plavuizen van de loods (van halfronde golfplaten) waarin wij toen les kregen. Ik vond niets en het huilen stond mij nader dan het lachen.
Ondertussen zat de juffrouw op haar lessenaar schriftjes na te kijken. Pas na lang piekeren kwam ik tot de ontdekking, dat een u precies een omgekeerde n is! De juffrouw had blijkbaar ook niet meer aan mijn ingeleverde letter gedacht… Mijn opluchting was onvoorstelbaar groot.