INWONERS VAN VENLOON (Loon op Zand)EN HUN BRON VAN INKOMSTEN TEVOREN DE SCHOEN NIJVERHEID.
De heerlijkheid Venloon, zoals Loon op Zand tot het laatste kwart van de 17e eeuw werd genoemd, had zijn inkomsten oorspronkelijk uit moeizame landbouw.
Dit levensbestaan was in Midden-Brabant toch al kariger van wege de voedsel arme zandgrond, die eerst na behoorlijk bemesting, enigszins productief kon worden gemaakt.
In Loon op Zand was landbouw extra zwaar, omdat de zandgrond er eerder wit dan zwart was.
Sedert de 14e eeuw werd er de landbouw op grote schaal zelfs onmogelijk,
wegens de enorme zandverstuivingen en daarmede verplaatsingen van grote hoeveelheden zand in relatief korte tijd.
De zand verstuivingen werden mogelijk door dat landbouwers de woeste heide gronden ontdeden van haar bovenlaag en zo een enorme zandbak van de onderliggende wit-zandlaag deden ontstaan.
Deze woeste gronden rondom Loon op Zand, werden door de landheren goedkoop verpacht aan landbouwers onder voorwaarde dat er cultuurgronden (landbouw) van werden gemaakt.
Doordat de landbouwers de broodnodige bemesting vervaardigde
uit een mengsel van uitwerpselen van een paar varkens en een enkele koe met de gestoken plaggen van de heide, ontstond in de loop van de tijd een steeds groter wordend oppervlak van een, tegen de wind, onbeschermd zand gebied.
Heden herkennen wij daarin het prachtige natuurreservaat "De Loonse en Drunense duinen".
In de 14e eeuw werd dit gebied echter de nekslag voor de lokale landbouw.
De akkers waaide letterlijk onder door het witte zand, waardoor niets meer wou groeien.
Uit de opgravingen nog niet zo lang geleden, van resten van de voorganger van de huidige RK dorpskerk van Loon op Zand, kwam vast te staan dat de gehele dorpskern in de 15e eeuw veel noord-oostelijker was gelegen van de huidige. Men vraagt zich daarbij wel af uit welke richting de 14-15e eeuwse wind en haar meegevoerde zand eigenlijk gewaaid moeit hebben,
waardoor zelfs 'bewoning' aldaar blijkbaar niet meer levensvatbaar werd geacht.
HET VEEN
Door een overblijfsel van een oude rivierbedding werden echter al vroeg veengebieden afgezet in het noord westen van Loon op Zand, die zich uitstrekten van af het gebied ten westen van Waalwijk, de Sprangen (Capelle, Vrijhoef en Grevelduin) tot aan het huidige 's-Gravenmoer bewesten Loon op Zand.
Al dit gebied was in de 15e eeuw in handen van de familie Van Haestrecht, die er leenheer waren.
Zij waren het die deze veen gronden in cultuur gingen brengen, een kanaal lieten graven via Drunen naar 's-Hertogenbosch, om daarover de gewonnen turf* te vervoeren *(het steenkool van die tijd).
Na de verwijdering van veenlagen ontstond open water en broekland.
De begroeiing die daarbij ontstond; de biezen, bleek ook een goede bron van inkomsten.
Nog laat in de 19e eeuw, toen in Loon op Zand de Leder en Schoen nijverheid zijn intrede al had gedaan, werden in er nog op behoorlijk schaal de biezen-matten en meubelbekleding (stoelzittingen) vervaardigd en verhandeld.
Loonse familie's als Lughters/Lugters en Laros, hielden zich generaties staande met de Biezenmatten nijverheid.
Zij stonden bekent als Matten fabriekant, kramers of venters in matten en hun echtgenotes als "negociante's le Nattes" / koopvrouwen in matten.
Een onderbelichte nijverheid in Loon op Zand .