vertelde op 6 december 2006 om 13:52 uur
Antonius Johannes van Erp werd in 1903 benoemd tot pastoor van de Martinuskerk. Hij was een van de zogenaamde 'herders' die in het begin van de twintigste eeuw kleur gaven aan het 'rijke Roomse leven'. Van Erp liet er geen zand over groeien en begon meteen met het grondig verbouwen van Sint-Oedenrode.
Oude, vaak historische panden aan de markt en elders in het centrum werden gesloopt. Het verwaarloosde Sint-Odaklooster kwam als eerste aan de beurt.
Het klooster werd uiteindelijk verbouwd tot een groot Sint-Odagesticht, dat in 1906 geopend werd. Naast het klooster en bijbehorende kapel kwamen nog een aantal instellingen: een meisjesschool voor het lagere onderwijs met een aparte afdeling voor vrouwelijke handwerken; een bewaarschool; een ziekenhuis met kraamafdeling, operatiezaal en röntgenkamer; een zaaltje voor zieke kinderen en een afdeling voor lijders aan tubercelose.
Daarnaast liet Van Erp er een pension voor oude ziekelijke mannen en vrouwen en een deftig pension voor kostdames en kostheren onderbrengen. Ook was er een afdeling voor overspannen mensen en een afdeling van het Wit-Gele Kruis ondergebracht.
Het "gesticht" was niet eens het grootste project van pastoor Van Erp. Zijn belangrijkste bijdrage aan het straatbeeld van Sint-Oedenrode was namelijk de bouw van de nieuwe Martinuskerk. De ruim honderd jaar oude kerk werd door de pastoor te klein bevonden en hij liet hem afbreken, met uitzondering van het oude hoogkoor.
De nieuwe kerk werd in 1915 in gebruikgenomen, zonder echter de hoge toren die naast de ingang was gepland, waardoor het geheel wat onvoltooid oogt.
![]() |
![]() |
Reageer op dit verhaal