
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Tegenwoordig maakt de "blusgroep Zeeland" deel uit van de Brandweer van Landerd, onderdeel van de Regionale Brandweer Noordoostelijk Noord-Brabant.
Ook in vroeger tijden was het gezamenlijke bluswerk wel eens een enkele maal regionaal. Zo vaardigde op 1 juli 1684 de Landdrost (van het Land van Ravenstein) een schriftelijk bevel uit aan de inwoners van Uden, Boekel en Zeeland om een brand op de Peel te gaan blussen. Maar meestal was er meer haast bij. Dan luidden de brandklokken en haastten de dorpelingen zich naar de brandspuit bij het raadhuis om de brand te gaan bestrijden. Om aan het nodige bluswater te komen, waren er overal zogenaamde brandkuilen.
In 1855 werd de brandspuit uit 1773 vervangen door een groter exemplaar, dat opnieuw bij het raadhuis kwam te staan. Een grote verbetering was, dat er ook vijf draagbare brandspuiten kwamen, voor elk gehucht een. Maar nog steeds was de brandbestrijding een zaak van alle inwoners. Dat veranderde langzaam rond 1870: dan komen de eerste berichten van brandoefeningen door brandweerpersoneel.
In 1900 schafte de gemeente een karbrandspuit aan van de firma Kronenburg, brandspuitenfabriek te Culemborg. Die brandspuit werd in de Kerkstraat onder het raadhuis geplaatst. Ook in de vier buurtschappen kwamen handbrandspuiten in brandspuithuisjes, namelijk op de Graspeel, Nabbegat (Schaijkseweg), Brand (Boekelsedijk) en (achter) Oventje.
Het bluswater moest uit sloten en vennen komen, of uit brandputten waarvan er 16 verspreid door de gemeente lagen. Ze hadden ieder een doorsnee van 1.50 m en waren afgedekt met een putdeksel. Bij brand schepte men het water uit de put en de helpers stelden zich in een rij op om met emmers het water door te geven en tenslotte in de brandspuit te gieten. De pompiers pompten vervolgens het water door de slangen in de richting van de brandhaard. Bij deze arbeidsintensieve en weinig doeltreffende manier van brandbestrijding waren waarschuwingen voor brandgevaar niet overbodig.
Al dat (zware) handwerk werd overbodig door de aanschaf van een motorbrandspuit in 1925. Die aanschaf werd niet alleen door de gemeente bekostigd: het was een gezamenlijk project van gemeente en de plaatselijke Onderlinge Brandwaarborg Maatschappij St. Jacobus Donatus, een coöperatieve verzekering, opgericht in 1909. Donatus was bereid éénderde van de kosten te betalen. Overigens kon men zich al in de negentiende eeuw indekken tegen de gevolgen van brand: burgemeester Van Kilsdonk trad sinds 1827 op als agent van de Onderlinge Brandwaarborgmaatschappij "Zekerheid en Rust" te Brussel.
In 1931 werd de Zeelandsche Vrijwillige Boschbrandweer opgericht. De burgemeester had 46 mannen uitgenodigd, 26 daarvan verschenen er op 9 april in café Driessen. De houtvester van Staatsbosbeheer zette het belang van goed bosbeheer uiteen, daarna sprak de boswachter van Staatsbosbeheer in Zeeland, tevens Opperbrandmeester, over de praktijk van het blussen van bos- en heidebrand. G. Jans en J. Franken werden als brandmeesters aangewezen en alle 26 aanwezigen meldden zich aan als vrijwilliger.
Die vrijwillige bosbrandweer was een aanloopje naar 1938, toen er in Zeeland een echt korps vrijwillige brandweer opgericht werd. Het brandspuithuisje werd verbouwd en men kocht een nieuwe Ford automobielbrandspuit van de firma Kronenburg. Die Ford is nog steeds hét pronkstuk van het Brandweermuseum aan de Bosweg 4.
De eerste commandant van het nieuwe vrijwilligerscorps was de heer J.R.M. van de Ven. In 1945 volgde B.Th. van der Burgt hem op. In september 1966 werd A.C.M. van de Burgt de derde brandweercommandant van Zeeland.
Bosbranden bleven voor Zeeland en omgeving een "hot item": daarom sloten Zeeland, Nistelrode, Schaijk en Uden in 1949 een gemeenschappelijke regeling tot bosbrandbestrijding.
De brandputten werden geleidelijk aan vervangen door brandkranen, geplaatst door de Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant. In 1956 had een reorganisatie van de vrijwillige brandweer Zeeland tot gevolg dat de spuiten en de brandweerploegen op Nabbegat en Graspeel overbodig werden. De net bestelde autobrandspuit in de dorpskom en de motorspuit op Oventje moesten voldoende zijn.
In 1957 werd de nieuwe neveltankwagen van (opnieuw) de firma Kronenburg (inmiddels verhuisd naar Hedel) in gebruik genomen. Samen met Schijndel en Gemert was het Zeelandse korps een van de eerste met zo'n modern brandbestrijdingsmiddel. De brandweergarage moest ervoor worden uitgebreid. Het gebouw werd meteen ook maar voorzien van elektriciteit. Zeeland had dus nu twee brandweerwagens. Om die nog sneller uit te kunnen laten rukken, werd in 1962 het centrale alarmnummer 222 ingevoerd.
In 1969 kreeg de Zeelandse brandweer er een trekkermanschappenmaterieelwagen bij en een Mercedes-Benz rijdbare motorspuit, opnieuw geleverd door Kronenburg. Verbouwen was dit maal niet voldoende: er kwam een compleet nieuwe brandweerkazerne.
Tegenwoordig is er dus de Blusgroep Zeeland. In 2006 rukte die 36 keer uit: 4 keer voor een binnenbrand, 6 keer voor een buitenbrand, 2 keer voor hulp aan slachtoffers, 2 keer voor dieren in nood, 5 keer om vervuild wegdek te reinigen en 2 keer voor overige hulpverlening. De resterende 19 uitrukken waren gevolg van automatische meldsystemen.