
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Kerk en overheid hadden daar in de eerste helft van de twintigste eeuw niet veel mee op. In november 1936 groeide de opwinding in Mill over een min of meer besloten dansgelegenheid daar, de Victoriaclub. De vroede vaderen namen maatregelen om dit ‘kwaad’ de kop in te drukken, maar zonder veel succes. Toen begon een landelijk dagblad zich met de zaak te bemoeien...
Het Algemeen Handelsblad
Deze krant publiceerde op vrijdag 13 november 1936 een artikel van de “specialen correspondent” onder de kop: Mill heeft wereldstad-allures. Het was een beetje spottend artikel over Mill en de “danskwestie”. Het “genoeglijk rollende leven des gerusten landmans” zoals de dichter Poot dat had genoemd, was in Mill toch wel aan het veranderen, concludeerde de journalist. De techniek was niet aan het platteland voorbijgegaan: ook daar kwam de autobus, die met snelle vaart naar de stad ijlde, waar de verlokkingen van bioscoop, cabaret of café met strijkje wachtten.
De belangrijkheid van Mill kon men afmeten aan het feit, dat er “nog menschen wonen, die nimmer in een spoortrein gezeten hebben”. De wegwijzer in het dorp mat de afstanden in “uren gaans”, omdat men kennelijk nog niet begreep, dat een automobilist of wielrijder sneller is dan een voetganger. Op één punt was er echter vooruitgang, tot ongenoegen van de ouderen en tot vreugde van de jongelui in het gehele land van Cuijk: “‘s Avonds ziet men langs de landwegen de dwalende lichtjes van tientallen wielrijders die zich Millwaarts spoeden en in het dorpje verneemt men een roezemoezig gerucht, waarboven uit de schelle, maar niet bepaald muzikale geluiden van een groot pierement nadrukkelijk opstijgen.”
Dat pierement stond in de “Victoriaclub”. Van zwierig dansen was in deze dansgelegenheid geen sprake, want daar was de ruimte niet op berekend. Het was meer een soort deinen in dichte wolken tabaksrook en de lucht van bier, onder het meebrullen van de populaire dansliedjes. Het was een massale lichaamsoefening en men deed er goed aan om stevige klompen aan te trekken in plaats van “bottines”, om gekneusde voeten te voorkomen, aldus het artikel.
Burgemeester Jhr. C.H.J.I.M. van Nispen tot Zevenaar en pastoor Ernest Rath hadden hier samen een eind aan willen maken. De gemeenteraad had zich uren gebogen over gemeentelijke verordeningen en wettelijke bepalingen. Men had “voetangels en klemmen gelegd, zij het dan niet in de letterlijke betekenis van het woord.” De veldwachter was ingeschakeld en deze had “zich steeds verborgen houdende” de dansgelegenheid verkend. Daarna had hij versterking gehaald en een inval gedaan in de Victoriaclub. Daar had men enige honderden jongelui aangetroffen, er waren vragen gesteld en ja “er waren onnoozelen geweest die met sidderende stem hadden verklaard, dat zij van een besloten club nimmer gehoord hadden en slechts een kwartje hadden geofferd om binnen te komen.” Ha! Het bewijs was geleverd, de veldwachter had de tent gesloten en voor alle zekerheid het orgel verzegeld.
Tot verbazing van velen werd de club enige dagen later in een andere gelegenheid weer geopend. De bezoekers stroomden met meer nog dan voorheen weer toe. Ze ontvingen kaartjes, waarop duidelijk stond aangegeven dat zij lid waren van een besloten club à raison van een kwartje contributie. De veldwachter stond perplex, maar zijn woede kende geen grenzen meer toen hij het welbekende geluid van het verzegelde orgel boven alles uit hoorde. Hij kon slechts constateren, dat het zegel onbeschadigd was: het orgel was gewoon verplaatst. De correspondent van het Algemeen Handelsblad besloot zijn artikel met de mededeling, dat de uitbater van de Victoriaclub zou gaan ondervinden, dat er nog rechters zijn in Den Bosch en dat de strijd in Mill nog lang niet beslist was. Daar zorgde de opstandig geworden jeugd wel voor!
Het gemeentebestuur
Het gemeentebestuur was woedend over dit artikel. Een raadslid (de heer Van Daal, een aardappelhandelaar) dat toch voor zaken in Amsterdam moest zijn, maakte van de gelegenheid gebruik om bij de directie van het Handelsblad zijn beklag te doen. De hoofdredactie antwoordde per brief, dat in het gemeenteverslag (Van Daal had er een paar meegebracht naar de krant) geen enkele weerlegging te vinden was van de mededeling van de speciale correspondent. Omdat de rechter zich met de kwestie had ingelaten, behoorde een algemeen dagblad hierover zijn lezers iets te vertellen…
Ook de gemeenteraad had zich over het krantenartikel gebogen. Dit resulteerde in een brief aan de hoofdredactie. Met klem protesteerde men tegen de wijze waarop de gemeente belachelijk was gemaakt. “In Mill is men niet zo achterlijk, alhoewel men een poging tot buitenwettelijk optreden ook daar tegengaat. In Mill is men geen vijand van nette dansgelegenheden, doch in Mill waakt men tegen zedenverwildering: wel bevordert men dáár de lichaamscultuur, doch men past voor neopaganistische [van het nieuwe heidendom] verwording.”
Reactie
Maar in plaats van een rectificatie of zoals ze het zelf noemden een “artikel van redres” in de krant, zoals B en W gevraagd hadden, ontving het college een brief, waarin de hoofdredactie stelde dat bij de beoordeling van het artikel een zeker gevoel voor humor niet kon worden gemist. Het was de redactie opgevallen, dat niet alleen in Mill, maar ook door andere gemeenteraden in oostelijk Noord-Brabant ernstig gefulmineerd was tegen de danswoede. Desondanks was gebleken dat het publiek bleef toestromen. Dat was volgens de redactie “een typisch menselijk verschijnsel: de aantrekkingskracht van de verboden vrucht”. De hoofdredactie besloot met: “Dit alles had de stof geleverd voor de beschouwing van de correspondent, welke geenszins de pretentie van strenge zakelijkheid bezat.”
Dit is een bewerking van een artikel van de hand van P. Schoonhoven in Merlet (1979, nr. 3)