
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
In 1623 gaven Helmond en Den Bosch gezamenlijk opdracht aan jhr. Marcus van Gerwen om de Aa tussen beide steden voor de scheepvaart te verbeteren. Vooral de afvoer van turf met platte schuiten naar Den Bosch was van belang. In het kader van de verbeteringswerken werd een houten sluis bij Aarle-Rixtel gebouwd, al bleek deze niet veel te helpen. In 1883 is deze sluis uiteindelijk verwijderd.
In 1798 beloofde het Rijk bij te dragen in de kosten van het verbeteren van de bevaarbaarheid van de Aa, ook ten zuiden van Helmond. De Boxtelse landmeter en waterbouwkundige Hendrik Verhees speelde daarbij een belangrijke rol. De uitvoering van de plannen is nooit goed van de grond gekomen. De aanleg van de Zuid-Willemsvaart maakte de onderneming tenslotte definitief overbodig.
De rivier heeft vooral betekenis voor de afvoer van regenwater, maar al sinds de Late Middeleeuwen zijn er klachten over gebrekkige afwatering. Parallel daaraan duiken steeds weer plannen op tot het verdiepen, verbreden en verleggen van de rivier. Een van de voornaamste hinderpalen voor een goede waterafvoer waren de vele watermolens.
De oudst bekende watermolen is de Stipdonkse molen ten zuiden van Helmond. Deze wordt voor het eerst genoemd in 1179, toen de molen werd geschonken aan de priorij van Postel. Een andere oude molen was de watermolen op de Bakelsche Aa bij Schepstal, een oud goed van de abdij van Echternach.
In de veertiende eeuw stonden er twee watermolens in Helmond; in de zestiende eeuw waren er molens bij het Guldenhuis van Rixtel, in Erp, Keldonk, Veghel en Berlicum. Deze molens probeerden zoveel mogelijk water in de ‘vloed’, de bovenstrooms gelegen molenvijver, te houden om bij lagere wateraanvoer zo lang mogelijk door te kunnen malen. Dat bevorderde de waterafvoer dus allerminst.
In de loop van de negentiende en twintigste eeuw zijn de molenrechten allemaal opgekocht door de overheden, die vervolgens de watermolens op de Aa en haar zijbeken verwijderden. Dat was echter niet afdoende, want er kwam een nieuw probleem om de hoek kijken: de extra toevoer van water als gevolg van de turfwinning in de Peelvenen. Door het afgraven van het veen en de omzetting daarvan in landbouwgebied verminderde de bufferende werking van het ooit zo uitgestrekte veengebied sterk. Het regenwater liep daardoor sneller via de sloten en beken naar de Aa.
Een van de maatregelen om de waterafvoer te verbeteren was de zogenaamde “normalisering”, dat wil zeggen het rechttrekken van de rivier. In de twintigste eeuw zijn de Aa en haar zijbeken alle in meer of mindere mate ‘genormaliseerd’. Dat proces is begonnen met de Aa en de benedenloop van de Astense Aa in de jaren ’30 (meestal uitgevoerd als werkverschaffingsproject).
De smalle, kronkelende lopen van de beken werden rechtgetrokken en de beken werden breder en dieper gemaakt. Soms bleef de oude, meanderende beek nog bestaan naast de genormaliseerde, hoofdafvoerende watergang. Maar meestal werden de meanders geëgaliseerd. De laatste decennia zijn oude meanders in het kader van natuurontwikkeling weer teruggebracht in het landschap. Ze zijn kenmerkend voor een periode in de cultuurgeschiedenis (ca. 1985-heden), waarin de mens actief probeert om natuur en ‘natuurlijkheid’ te maken.